ECLI:NL:RBMNE:2023:3363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
URT 22/3941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de bestuursrechter in geschil over registratie in Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak heeft eiser, die in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV) is opgenomen, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van de staatssecretaris van Financiën. Eiser heeft in 2021 melding gemaakt van mogelijke onterechte gevolgen van deze registratie en heeft herhaaldelijk om duidelijkheid gevraagd over de impact op zijn schuldsaneringstraject. De rechtbank heeft op 22 februari 2023 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank concludeert dat de meldingen van eiser niet kunnen worden aangemerkt als aanvragen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor een besluit. Hierdoor kan eiser geen beroep instellen bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft besloten het door eiser betaalde griffierecht terug te betalen en heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,verweerder
(gemachtigden: mr. [A] en [B]).

Procesverloop

Bij brief van 27 mei 2021 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat zijn gegevens zijn opgenomen in het computersysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Verweerder geeft hierbij aan te gaan onderzoeken of de registratie voor eiser mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad. Tevens geeft verweerder aan dat eiser zich kan melden als hij het vermoeden heeft dat hij door de registratie onterechte gevolgen heeft ondervonden.
Op 7 juni 2021 heeft eiser de melding gedaan dat hij denkt dat hij last heeft gehad van de registratie in de FSV bij de behandeling van zijn zaken door de Belastingdienst. Op
17 januari 2022 heeft eiser zich aangemeld voor het onderzoek afwijzing minnelijke schuldsanering. Daarbij vermeldt eiser dat de jaren 2016 en 2018 de jaren zijn waarin de Belastingdienst niet meewerkte aan minnelijke schuldsanering.
Bij brief van 8 december 2021 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat het onderzoek naar de mogelijk onterechte gevolgen van de registratie van eisers persoonsgegevens in de FSV langer duurt dan verwacht.
Bij brief van 18 januari 2022 bevestigt verweerder de ontvangst van eisers melding dat hij vermoedt dat de Belastingdienst onterecht niet heeft meegewerkt aan minnelijke schuldsanering door eisers registratie in de FSV. In de brief staat verder dat eiser in ieder geval binnen acht weken een reactie krijgt.
Bij brief van 1 maart 2022 laat verweerder aan eiser weten dat nu nog geen uitkomst kan worden gegeven van het onderzoek naar de melding betreffende het niet meewerken aan minnelijke schuldsanering door registratie in FSV. Verder vermeldt verweerder in de brief dat het nog onduidelijk is hoe lang het onderzoek gaat duren en dat hij zijn best doet om het zo snel mogelijk te laten weten.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft verweerder aan eiser bericht wat de reden is van de registratie van zijn gegevens in de FSV. Verweerder bericht verder dat het onderzoek naar de mogelijk ondervonden onterechte gevolgen nog bezig is en dat verweerder er alles aan doet om eiser zo snel mogelijk te informeren.
Op 4 augustus 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en gevraagd om binnen twee weken uitsluitsel te geven over beide onderzoeken.
Op 21 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitkomst van het onderzoek.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, samen met zijn partner [partner] en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Bevoegdheid van de rechtbank

1. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij deze procedure is gestart omdat hij wil weten waar hij aan toe is. Vanaf 2009 heeft de Belastingdienst loonbeslag gelegd bij eiser, en hij heeft zijn schuldsaneringstraject een tijd lang niet kunnen afronden omdat het onderzoek naar de eventuele onterechte gevolgen van de FSV-signalering nog liep. Eiser en zijn partner willen een periode van meer dan 10 jaar kunnen afsluiten. Zij willen overzicht en rust.
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Dat betekent dat eiser geen duidelijkheid kan krijgen in deze procedure.
3. De rechtbank heeft beoordeeld of de meldingen van eiser moeten worden aangemerkt als aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb op basis waarvan verweerder gehouden zou zijn om een besluit te nemen in de zin van het eerste lid. Als dat het geval is, is het namelijk pas mogelijk om beroep in te stellen tegen het uitblijven van het besluit. [1]
4. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een rechtshandeling waartoe een bestuursorgaan op grond van zijn publiekrechtelijke taken wettelijk gehouden is.
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers meldingen niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er is namelijk geen publiekrechtelijke grondslag in wet- of regelgeving op grond waarvan verweerder moet beslissen. Uit de brieven aan de Tweede Kamer van 24 juni 2022 en van 4 november 2022 [2] waarnaar verweerder op de zitting heeft verwezen en de toelichting van verweerder op de zitting blijkt dat er weliswaar wordt gewerkt aan een tegemoetkomingsbeleid voor mensen die in de FSV zijn opgenomen en onterechte en/of nadelige gevolgen daarvan hebben ondervonden, maar tevens dat op dit moment een dergelijke regeling/beleid er nog niet is [3] . Zolang er geen publiekrechtelijke regeling is, zijn beslissingen van verweerder over FSV-tegemoetkomingen geen bestuursrechtelijke besluiten. Iemand die in afwachting daarvan vindt dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, moet dat aan de civiele rechter voorleggen.
6. Omdat de meldingen van eiser niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, kan er ook geen sprake zijn van een met een appellabel besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat het voor eiser gelet op het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Awb wettelijk gezien niet mogelijk was om beroep in te stellen bij de bestuursrechter en deze onbevoegd is.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, zal het door eiser betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de bestuursrechter onbevoegd;
- gelast de griffier het betaalde griffierecht terug te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal, “Vormgeving tegemoetkoming FSV” van 24 juni 2022, 31066, nr. 1065 en de brief “Uitwerking beleid tegemoetkoming FSV” van 4 november 2021, 31066 nr. 1131.
3.Zie ook de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal, van 30 januari 2023 “Stand van zaken over de uitwerking van het beleid tegemoetkoming FSV”, Kamerstuk 31066, nr. 1163.