ECLI:NL:RBMNE:2023:3505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/4700
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake studiefinanciering door te late indiening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 juli 2022, waarbij zijn bezwaar tegen de herziening van zijn uitwonendenbeurs ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft op 15 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigden van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingesteld. Eiser had op 27 september 2022 beroep ingesteld, terwijl de termijn voor het indienen van beroep zes weken na het besluit van 21 juli 2022 was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, dat zijn e-mail van 3 augustus 2022 als beroepschrift had moeten worden aangemerkt, verworpen. De rechtbank stelde vast dat de e-mail geen duidelijke intentie tot beroep bevatte en dat de minister het terecht niet had doorgezonden.

De rechtbank benadrukte dat, hoewel de situatie verwarrend kan zijn voor eiser, het zijn verantwoordelijkheid is om tijdig hulp in te roepen. De overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep werd niet als verschoonbaar beschouwd. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4700
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. de Heer),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

(gemachtigden: mr. H. Bouhuys en mr. M.M. Remmelts).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 21 juli 2022. De vraag is of hij dat op tijd heeft gedaan.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat eiser te laat beroep heeft ingesteld en verklaart het beroep om die reden niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eiser heeft op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juli 2022, waarbij zijn bezwaar tegen – kort gezegd – de herziening van zijn uitwonendenbeurs ongegrond is verklaard. Dit is buiten de zes wekentermijn die daarvoor staat [1] en dus te laat.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn e-mailbericht van 3 augustus 2022 aan de minister aangemerkt had moeten worden als een beroepschrift en door de minister als zodanig doorgezonden had moeten worden aan de rechtbank. De rechtbank volgt dit niet. Onder het besluit van 21 juli 2022 staat een duidelijke rechtsmiddelenclausule en in het besluit staat ook dat er nog een nader bericht volgt over het opleggen van een boete. Niets in eisers e-mailbericht van 3 augustus 2022 wijst erop dat hij bedoeld heeft beroep in te stellen tegen het besluit van 21 juli 2022. Zijn e-mailbericht was een reactie op een brief van de minister van 26 juli 2022 met een verzoek om informatie in het kader van de boeteoplegging. Ook in deze brief is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de herziening van de uitwonendenbeurs en de boete. Het e-mailbericht van 3 augustus 2022 kan niet aangemerkt worden als een beroepschrift en de minister heeft het dus terecht niet doorgezonden aan de rechtbank.
4. De rechtbank begrijpt dat het lastig en verwarrend kan zijn voor eiser (en de burger in het algemeen) als hij meerdere berichten en/of besluiten ontvangt, maar dan mag van hem verwacht worden dat hij hulp inroept. De bij eiser ontstane verwarring en zijn wens om in één keer te willen reageren op alles, zijn geen redenen om de termijnoverschrijding voor het instellen van beroep verschoonbaar te achten.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoud van het beroep. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)