In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiseres ontving een WOZ-aanslag voor haar woning in [plaats] voor het jaar 2022, waarbij de waarde op 1 januari 2021 door de heffingsambtenaar is vastgesteld op € 410.000,-. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de woning slechts € 369.000,- waard is. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde wordt bepaald aan de hand van vergelijkingsmethoden, waarbij de heffingsambtenaar een taxatiematrix heeft overgelegd met vergelijkbare woningen in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, ondanks de bezwaren van eiseres over de gebruikte referentiewoningen.
Eiseres heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de procedure nog niet langer dan de toegestane termijn van twee jaar heeft geduurd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.