ECLI:NL:RBMNE:2023:3593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/5862
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) na veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG). Eiser had de VOG aangevraagd voor een functie als vrijwilliger bij de Stichting Bidaya in Hilversum. De aanvraag werd afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming op basis van een verdenking van een strafbaar feit die op het strafblad van eiser voorkomt binnen de terugkijktermijn van vier jaar. De minister handhaafde deze afwijzing na het indienen van bezwaar door eiser.

Tijdens de zitting op 7 juli 2023, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren, werd het beroep behandeld. De rechtbank deed onmiddellijk uitspraak na de zitting. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet meer konden slagen, omdat hij inmiddels was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Dit feit veranderde de context van zijn argumenten, die uitgingen van een geringe betrokkenheid bij het strafbare feit.

De rechtbank concludeerde dat de minister de belangenafweging in het nadeel van eiser had mogen laten uitvallen. Ondanks positieve rapportages over eiser, woog dit niet op tegen de ernstige verdenking van betrokkenheid bij brandstichting die resulteerde in de dood van twee personen. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen VOG ontvangt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5862
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) van eiser. Eiser heeft een VOG aangevraagd voor de functie van vrijwilliger bij de Stichting Bidaya in Hilversum.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 juli 2022 afgewezen, omdat op het strafblad van eiser binnen de terugkijktermijn van vier jaar een verdenking van een strafbaar feit voorkomt. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

De minister beoordeelt een aanvraag voor een VOG aan de hand van het zogeheten objectieve criterium en het subjectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Op grond van het subjectieve criterium beoordeelt de minister of het belang dat de aanvrager bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming.
Eiser heeft in beroep alleen bestreden dat de weging van belangen op grond van het subjectieve criterium in zijn nadeel is uitgevallen. Hij voert daartoe aan dat hij slechts verdachte is van een strafbaar feit en dat zijn voorlopige hechtenis al na een maand is geschorst. Hij ontkent betrokkenheid bij het strafbare feit en heeft geen andere strafbare feiten op zijn naam staan. De reclassering rapporteert positief over hem en zijn belang bij de VOG is groot.
Op de zitting is gebleken dat eiser inmiddels is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en dat met ingang van 11 juli 2023 het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven.
De rechtbank stelt vast dat dit feit een ander licht werpt op de beroepsgronden van eiser, omdat daarin wordt uitgegaan van geen of slechts geringe betrokkenheid van hem bij het strafbare feit. De strafrechter heeft anders geoordeeld, zodat deze beroepsgronden niet meer kunnen slagen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de belangenafweging in het nadeel van eiser uit heeft kunnen laten vallen. De rechtbank heeft gezien dat er ook positieve berichten over eiser in het dossier zitten, maar deze wegen niet op tegen de ernstige verdenking die tegen hem bestond van het medeplegen van dan wel medeplichtig zijn aan brandstichting die de dood van twee personen als gevolg heeft gehad.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen VOG krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.