In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juli 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder een verzoek ingediend voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar na het horen van de vader op de zitting, heeft de Raad dit verzoek ingetrokken. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De minderjarige en de moeder waren niet ter zitting verschenen.
De vader heeft tijdens de zitting zijn onbegrip geuit over het handhaven van het verzoek door de Raad, aangezien hij en de moeder openstaan voor hulpverlening en deze ook ontvangen. De minderjarige verblijft in een voorziening en de vader heeft aangegeven dat de situatie langzaam verbetert. Hij heeft ook aangegeven dat er al hulpverlening is en dat er geen extra jeugdhulpverlener nodig is. De gecertificeerde instelling steunde deze visie en zag geen rol voor een extra hulpverlener.
Na het horen van de vader en het verkrijgen van aanvullende informatie, heeft de Raad besloten het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in te trekken, vertrouwend op de bestaande hulpverlening en de vrijwillige medewerking van de ouders. De kinderrechter heeft vervolgens het verzoek als afgedaan beschouwd en afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.