ECLI:NL:RBMNE:2023:3737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10286491 \ AC EXPL 23-150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen uit overeenkomst van opdracht met tussenpersoon

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 21.047,95 van [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. [eiseres] heeft personeel uitgeleend aan [gedaagde sub 2] via [gedaagde sub 1], die als tussenpersoon fungeerde. [gedaagde sub 1] heeft de facturen niet betaald, terwijl [gedaagde sub 2] geen contractuele verplichting had om deze te voldoen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de betaling van de facturen, omdat zij geen verweer heeft gevoerd en niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling. De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 2] geen partij was bij de overeenkomst en niet onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de facturen toe en veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten. De vordering tot betaling door [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, en [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10286491 \ AC EXPL 23-150
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A. Moussa,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gemachtigde: mr. K. Horstman,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
gemachtigde: mr. P.R.C.M. Jacobs,
gedaagde partijen,
hierna (samen) te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 6 januari 2023 en 10 januari 2023,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] ,
- de e-mail van 18 januari 2023 waarin [gedaagde sub 1] verzoekt om uitstel om te reageren,
- de brief van 10 februari 2023 waarin [gedaagde sub 1] nogmaals verzoekt om uitstel om te reageren,
- de brief van 18 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 30 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is een bedrijf dat personeel voor de veiligheidsbranche uitleent. Zij beschikt over een pool van personeel, waartoe de veiligheidskundige de heer [A] behoort.
2.2.
Op 30 april 2022 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht gesloten, op grond waarvan [eiseres] de heer [A] aan [gedaagde sub 2] heeft uitgeleend voor het uitvoeren van werkzaamheden. [gedaagde sub 1] is als tussenpersoon verantwoordelijk voor de administratie, namelijk het opstellen van facturen voor [gedaagde sub 2] en het betalen van de facturen van [eiseres] . [gedaagde sub 2] betaalt voor de werkzaamheden van de heer [A] aan [gedaagde sub 1] , en [gedaagde sub 1] betaalt op haar beurt aan [eiseres] .
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft negen facturen uit juli 2022, augustus 2022 en september 2022 niet betaald. Het gaat in totaal om een bedrag van € 21.047,95. Daarom vordert [eiseres] in deze procedure betaling van de onbetaalde facturen van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] , vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [eiseres] staat [gedaagde sub 2] garant voor de betalingsverplichtingen van [gedaagde sub 1] , en is zij op grond van die garantstelling gehouden de facturen te betalen. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] , door te blijven betalen aan [gedaagde sub 1] terwijl zij wist dat [gedaagde sub 1] in financiële problemen verkeerde, zonder daarbij het belang van [eiseres] mee te wegen en door [eiseres] niet op te hoogte te brengen van de financiële problemen van [gedaagde sub 1] .
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd. [gedaagde sub 2] is geen partij bij de overeenkomst en zij betwist dat zij garant staat voor [gedaagde sub 1] . Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] aan al haar betalingsverplichtingen voldaan jegens [gedaagde sub 1] en was er voor haar geen reden om [gedaagde sub 1] niet te betalen in het belang van [eiseres] .

3.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
3.1.
heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering. Hoewel de kantonrechter op verzoek van [gedaagde sub 1] haar tweemaal uitstel heeft verleend om te reageren op de dagvaarding (en [gedaagde sub 1] daarmee dus in deze procedure is verschenen), heeft [gedaagde sub 1] niet binnen de daarvoor gegeven termijn geantwoord. [gedaagde sub 1] was ook niet aanwezig bij de mondelinge behandeling om daar haar eventuele verweer toe te lichten. Omdat de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, wordt de vordering toegewezen. [gedaagde sub 1] moet dan ook € 21.047,95 betalen aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW.
3.2.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen en gehouden is de uitstaande facturen te voldoen wordt afgewezen, omdat [eiseres] hier geen zelfstandig belang bij heeft. De vordering tot betaling van de facturen wordt immers al toegewezen.
3.3.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.150,00 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter wijst het bedrag dan ook toe tot het wettelijke tarief van € 985,48.
3.4.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten, maar niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom niet toegewezen.
3.5.
[gedaagde sub 1] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de proceskosten van [eiseres] veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 1.348,00
- salaris gemachtigde €
1.058,00(2 punten x tarief € 529,00)
Totaal € 2.509,33
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de onder de beslissing bepaalde wijze.
3.7.
De nakosten worden toegewezen op de onder de beslissing bepaalde wijze.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
3.8.
Vast staat dat [gedaagde sub 2] geen partij was bij de overeenkomst van opdracht die [eiseres] en [gedaagde sub 1] op 30 april 2022 hebben gesloten. Op basis van die overeenkomst is [gedaagde sub 2] dan ook niet gehouden de facturen van in totaal € 21.047,95 te betalen. De eerste vraag die daarom beantwoord moet worden is of [gedaagde sub 2] garant staat voor de betalingsverplichtingen van [gedaagde sub 1] uit hoofde van de gesloten overeenkomst met [eiseres] .
3.9.
Voordat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] is gesloten hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 2] zonder reden [gedaagde sub 1] op het laatste moment als tussenpersoon ingeschakeld. In combinatie met een e-mail van [gedaagde sub 2] aan [eiseres] op 21 april 2022 waarin zij schrijft dat “
als het van een van onze kanten toch niet klikt dat we dit open met elkaar bespreken en met elkaar afstemmen wanneer hoe we de samenwerking kunnen afronden”, mocht [eiseres] er volgens haar vanuit gaan dat [gedaagde sub 2] voor [gedaagde sub 1] garant zou staan. Op de zitting is gebleken dat [eiseres] de kredietcheck van [gedaagde sub 2] niet doorkwam. Daarom heeft [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] , een leverancier waar [gedaagde sub 2] al langere tijd zaken mee deed en wel de kredietcheck door was gekomen, als tussenpersoon tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] in geplaatst. De stelling dat [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] zonder reden als tussenpersoon heeft ingeschakeld klopt dus niet. Bovendien had [eiseres] ook niet zonder meer mogen vertrouwen dat [gedaagde sub 2] garant zou staan voor [gedaagde sub 1] , om de enkele reden dat zij [gedaagde sub 1] als tussenpersoon heeft ingeschakeld. Ook uit de e-mail van 21 april 2022 blijkt niet dat [gedaagde sub 2] voor [gedaagde sub 1] garant zou staan. [gedaagde sub 2] schrijft hierin slechts dat partijen met elkaar in gesprek kunnen gaan als er problemen ontstaan en daaruit volgt dus niet dat zij voor [gedaagde sub 1] zou betalen als [gedaagde sub 1] niet aan haar verplichtingen voldoet. Van een garantstelling is dan ook geen sprake.
3.10.
Omdat niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] garant staat voor de betalingsverplichtingen van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] , moet beoordeeld worden of [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] en op die grond gehouden is de facturen te betalen in de vorm van geleden schade.
3.11.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 2] onrechtmatig gehandeld 1) door [eiseres] niet te informeren over de financiële problemen van [gedaagde sub 1] en 2) door betalingen te blijven doen aan [gedaagde sub 1] in plaats van gebruik te maken van haar opschortingsrecht, zonder daarbij de belangen van [eiseres] in acht te nemen.
3.12.
Wat betreft het niet informeren over de financiële problemen van [gedaagde sub 1] , staat niet vast dat [gedaagde sub 2] van deze problemen wist. Dat heeft [gedaagde sub 2] immers betwist. Op 18 augustus 2022 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 2] een evaluatiegesprek gehad en tijdens dat gesprek is ter sprake gekomen dat [gedaagde sub 1] sommige facturen van [eiseres] niet had betaald. [gedaagde sub 2] heeft na dit gesprek ook contact opgenomen met [gedaagde sub 1] om haar te bewegen tot tijdige betaling aan [eiseres] . Hieruit blijkt echter niet dat [gedaagde sub 2] ook meer kennis had van de financiële problemen van [gedaagde sub 1] dan [eiseres] op dat moment had. Bovendien heeft [eiseres] niet gemotiveerd hoe [gedaagde sub 2] dit had kunnen of moeten weten.
3.13.
Wat betreft het niet in acht nemen van de belangen van [eiseres] , verwijst [eiseres] naar twee arresten van de Hoge Raad, waaronder het arrest Vleesmeesters/Alog (ECLI:NL:HR:2004:AO9069). Die vergelijking gaat niet op. In deze arresten gaat het namelijk om schade die een derde lijdt door een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tussen twee (andere) partijen, waarbij die derde geen contractant is. In dit geval is er echter geen sprake van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde sub 2] jegens [gedaagde sub 1] , waardoor [eiseres] schade lijdt. [gedaagde sub 2] heeft immers alle facturen van [gedaagde sub 1] betaald. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] gebruik had moeten maken van haar opschortingsrecht jegens [gedaagde sub 1] , maar zij heeft niet duidelijk gemaakt wat een opschorting teweeg had gebracht voor [eiseres] en waarom dat dan zou leiden tot betaling van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] . [gedaagde sub 2] had in ieder geval nooit zelf direct kunnen betalen aan [eiseres] . [gedaagde sub 2] is immers geen contractspartij en had ook niet bevrijdend aan [eiseres] kunnen betalen zonder problemen te krijgen met [gedaagde sub 1] of de curator van de moedermaatschappij van [gedaagde sub 1] .
3.14.
Gezien het voorgaande, heeft [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres] . [gedaagde sub 2] is dan ook niet gehouden om op die grond de facturen van [eiseres] te betalen. De vorderingen van [eiseres] ten aanzien van [gedaagde sub 2] worden daarom afgewezen.
3.15.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de proceskosten van [gedaagde sub 2] veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op € 1.058,00 (2 punten x het tarief van € 529,00) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen € 22.033,43, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over € 21.047,95 vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.509,33, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde,
-te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
wijst de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] af;
4.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.058,00;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.