Motivering
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek. Eiser wenst dat het besluit van 15 december 2015 om zijn remigratie-uitkering in te trekken – en daarmee ook het besluit om het al uitgekeerde bedrag terug te vorderen– wordt herzien.
Wat ging er aan deze zaak vooraf?
2. Aan eiser is in 2014 een remigratie-uitkering toegekend. Hij heeft een basisvoorziening (verhuiskostenvergoeding) ontvangen van € 3.865,-, en zou daarnaast een remigratie-uitkering van € 494,65 per maand en tegemoetkoming ziektekostenverzekering van € 102,09 bruto per maand krijgen. Bij besluit van 15 december 2015 is het recht op een remigratie-uitkering echter ingetrokken, omdat de bijstandsuitkering van eiser met terugwerkende kracht vanaf 24 oktober 2013 door de gemeente Soest werd ingetrokken.De al aan hem uitgekeerde basisvoorziening is bij besluit van diezelfde datum teruggevorderd.
3. Eiser heeft zowel over de intrekking van de bijstandsuitkering als de intrekking van de remigratie-uitkering geprocedeerd. In 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de bijstandsuitkering van eiser terecht is ingetrokken. Vervolgens heeft eiser op 17 februari 2021 een verzoek om herziening bij de gemeente Soest. Dit verzoek is op 22 juli 2021 deels toegewezen. De gemeente heeft bepaald dat alleen de uitkering voor de periode van 23 januari 2015 tot 1 juni 2015 moet worden ingetrokken. Voor de periode daarvoor had eiser dus nog wel recht op een uitkering.
4. Naar aanleiding daarvan heeft eiser op 14 september 2021 om herziening van de intrekking (en terugvordering) van de remigratie-uitkering verzocht. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. In bezwaar tegen dit besluit heeft eiser subsidiair ook nog verzocht om een schadevergoeding. Verweerder is in bezwaar bij zijn besluit gebleven om de intrekking van de remigratie-uitkering niet te herzien. Daarnaast heeft hij het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Heeft verweerder het herzieningsverzoek mogen afwijzen?
5. De rechtbank stelt vast dat beide partijen het erover eens zijn dat het feit dat het besluit van de gemeente Soest waarbij is vastgesteld dat eiser tussen 24 oktober 2013 en 23 januari 2015 wel recht had op een bijstandsuitkering als een nieuw feit moet worden beschouwd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft het herzieningsverzoek echter alsnog afgewezen op grond van zijn beleid met het nummer SB1076 (het beleid). Volgens verweerder blijkt uit dit beleid namelijk dat hij een besluit tot maximaal vijf jaar terug (gerekend vanaf het moment van het herzieningsverzoek) kan herzien gaat het in dit geval om een besluit dat langer dan vijf jaar terug is genomen.
6. Dit beleid is echter niet direct van toepassing in deze situatie. Het beleid ziet namelijk op de situatie waarin er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, maar het evident onredelijk is om dit aan de belanghebbende tegen te werpen. Bovendien ziet het onderdeel in het beleid dat gaat over de terugkijktermijn op andere wetten zoals de Algemene ouderdomswet (Aow) en de Algemene nabestaandenwet (Anw), en niet direct op de Remigratiewet. Het beleid is daarom in beginsel niet van toepassing op deze situatie. Dit is door verweerder op de zitting ook erkend. De vervolgvraag is of verweerder het beleid wel analoog mocht toepassen in deze zaak.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in principe beleid analoog kan toepassen, maar dat dan wel moet worden gemotiveerd waarom die analoge toepassing in het concrete geval voor de hand ligt. Dat heeft verweerder hier niet gedaan, maar had hij wel moeten doen.
8. Ten eerste is van belang dat de remigratie-uitkering een bijzonder karakter heeft. Zoals de gemachtigde van verweerder ook op zitting heeft toegelicht is de remigratie-uitkering anders dan andere uitkeringen, onder meer omdat hij afhankelijk van een gebeurtenis is. Het wel of niet verstrekken van die uitkering kan bovendien gevolgen hebben voor de beslissingen die iemand maakt. Zo zegt eiser dat hij naar Turkije is verhuisd omdat hij op dat moment recht had op een remigratie-uitkering, maar hij uiteindelijk weer is teruggekeerd naar Nederland toen de uitkering is ingetrokken. Ook blijkt het bijzondere karakter van de remigratie-uitkering uit het feit dat hij uit meerdere onderdelen bestaat; namelijk een eenmalige uitkering voor de verhuiskosten en een maandelijkse uitkering voor de verblijfskosten. In die zin is de remigratie-uitkering dus niet alleen een duuraanspraak. Op al deze punten is de remigratie-uitkering daarom anders dan uitkeringen waarvoor het beleid is geschreven, zoals de Aow en de Anw.
9. Ten tweede is van belang dat concreet wordt gemotiveerd waarom specifiek in het geval van eiser het hanteren van het beleid en de daarin opgenomen terugwerkende kracht voor de hand ligt. Zo is aan eiser de eenmalige vergoeding voor verhuiskosten al uitgekeerd, waarvoor nog een terugvordering openstaat. Daarnaast is de remigratie-uitkering gekoppeld aan het bestaan van een bijstandsuitkering en weet eiser pas sinds 22 juli 2021 dat hij wél recht op een bijstandsuitkering had in de voor de remigratie-uitkering relevante periode. Eiser had het herzieningsverzoek dus niet eerder kunnen doen. Voor dat moment had het voor eiser immers geen zin gehad om een herzieningsverzoek voor zijn remigratie-uitkering in te dienen, omdat hij toen nog niet aan de voorwaarden voldeed. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting aangevoerd dat eiser het herzieningsverzoek bij de gemeente wel eerder had kunnen doen, waardoor ook het herzieningsverzoek bij verweerder eerder kon worden ingediend. Dat ziet de rechtbank anders. Eiser heeft namelijk toegelicht dat hij twee keer tot aan de hoogste bestuursrechter heeft geprocedeerd over de intrekking van zijn bijstandsuitkering en pas in 2020 uitsluitsel heeft gekregen. Daarna heeft hij bij de gemeente Soest een herzieningsverzoek ingediend. De rechtbank vindt niet dat van eiser verwacht kon worden dat hij tijdens die procedure al een herzieningsverzoek bij de gemeente zou indienen.
10. Tot slot kan het standpunt van verweerder dat hij destijds juist heeft gehandeld, niet doorgaan als afdoende motivering voor het analoog toepassing van het beleid. De situatie is nu immers veranderd, en het gevolg daarvan is dat verweerder moet kijken naar de situatie hoe deze nu is.
11. Gelet op het voorgaande kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dit nieuwe besluit moet verweerder duidelijk maken of verweerder het beleid nog altijd analoog wil toepassen en zo ja, dan moet verweerder motiveren waarom die analoge toepassing hier voor de hand ligt. Indien verweerder besluit dit beleid analoog toe te passen, moet verweerder ook nog onderzoeken of in deze zaak van het beleid dient te worden afgeweken op grond van artikel 4:84 van de Awb. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting, voor het eerst, nog naar voren gebracht dat er gelet op nieuwe wetgeving nog andere argumenten zijn op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat eiser alsnog niet voor een remigratie-uitkering in aanmerking komt en dat de eerder aan eiser uitgekeerde verhuiskosten moeten worden teruggevorderd. Als dit inderdaad iets is dat verweerder wenst te betrekken in zijn nieuw te nemen besluit, dan zal hij goed moeten motiveren welke plaats daarvoor is in het kader van de beoordeling van het herzieningsverzoek en wat dit concreet voor eiser kan betekenen.
12. Eiser heeft ook nog subsidiair een verzoek om schadevergoeding ingediend. Omdat het beroep vanwege het primaire standpunt gegrond is, komt de rechtbank aan de beoordeling hiervan niet toe.
13. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank ook dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat eiser een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: