In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder. De huurder, aangeduid als [eiser], heeft van 29 mei 2018 tot 25 april 2019 een woning gehuurd van de verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft de huurder een waarborgsom van € 1.250,00 en administratiekosten van € 266,00 betaald. De afgesproken kale huurprijs was € 739,00 per maand, maar deze was in een eerder vonnis vastgesteld op € 373,18 per maand. De verhuurder beschikte echter niet over de benodigde vergunningen voor woningvorming, wat door de gemeente is vastgesteld na een controle op 11 oktober 2018. De huurder heeft de huurovereenkomst op 25 april 2019 ontbonden en op 1 mei 2022 vernietigd vanwege een oneerlijke handelspraktijk, omdat de verhuurder hem niet had geïnformeerd over het ontbreken van de vergunningen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder zich schuldig heeft gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk door de huurder niet te informeren over de vergunningen. De vorderingen van de huurder zijn grotendeels toegewezen. De verhuurder is veroordeeld tot terugbetaling van de betaalde huur, waarborgsom en administratiekosten, en de huurder moet een vergoeding betalen voor het woongenot dat hij heeft gehad. De kantonrechter heeft bepaald dat de huurder 50% van de kale huurprijs als vergoeding moet betalen, wat resulteert in een netto terugbetaling van € 1.989,09 aan de huurder, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de verhuiskostenvergoeding en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van de huurder.