ECLI:NL:RBMNE:2023:3941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
10623581
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over executiegeschil en juridische misslag in huurgeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2023, is een kort geding aan de orde waarin de eisende partij, een besloten vennootschap, vorderingen heeft ingediend tegen twee andere besloten vennootschappen. De eisende partij verzoekt om de executie van een eerder vonnis te staken, omdat zij van mening is dat dit vonnis berust op een juridische misslag. Het vonnis in kwestie, gewezen op 2 november 2022, betrof een huurgeschil waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de eisende partij een bedrag van € 138,61 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De eisende partij stelt echter dat de toegewezen rente over een bedrag van € 5.991,87 niet had mogen worden toegewezen, omdat deze vordering verjaard was.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter, mr. A.A.T. van Rens, vastgesteld dat de eisende partij een spoedeisend belang heeft, aangezien de gedaagden hebben aangegeven de executie van het vonnis te willen starten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de executie van het vonnis moet worden gestaakt, omdat er sprake is van een juridische misslag. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag indien zij niet voldoen aan de hoofdveroordeling, met een maximum van € 20.000,-. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eisende partij.

In reconventie hebben de gedaagden hun vordering afgewezen zien worden, en zijn zij ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is opgemaakt door de griffier, mr. F.G.T. Russcher-Jansen, op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10623581 UV EXPL 23-169 (eerst: C/16/559337 / KG ZA 23-367)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 21 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eisende partij] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.E. Jonen,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats]
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen gedaagden,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. W.J.R. Okx.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 7;
  • de akte inbreng producties en eis in reconventie met als bijlagen producties 1 tot en met 7;
  • de namens [eisende partij] overgelegde producties 8 tot en met 11.
1.2.
Op 21 juli 2023 heeft mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter/kantonrechter, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak. Hierbij was namens [eisende partij] de heer [A] met zijn advocaat aanwezig. Namens gedaagden zijn mr. W.J.R. Okx en mevrouw [B] verschenen. Namens beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van deze zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De zaak is aangebracht als handelskort-geding (met zaaknummer C/16/559337 / KG ZA 23-367). De zaak gaat over een executiegeschil naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter. In artikel 438 lid 1 Rv staat dat een dergelijke zaak door de kantonrechter behandeld moet worden. De voorzieningenrechter heeft daarom beslist dat de zaak alsnog als kantonzaak moet worden aangemerkt en zal als kantonrechter vonnis wijzen. Na de zitting is de zaak daarom alsnog als kantonkort-geding ingeschreven (met zaaknummer 10623581 UV EXPL 23-169).
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de motivering van de beslissing zijn hierna onder 3 en 4 weergegeven. Voor de duidelijkheid is in dit proces-verbaal onder 2 toegevoegd waar de zaak over gaat.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Op 2 november 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een vonnis (hierna: het vonnis) gewezen in een huurgeschil tussen [eisende partij] en [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) In dit vonnis heeft de kantonrechter, beslist, voor zover van belang:
“De kantonrechter:
3.1
veroordeelt [eisende partij] om aan [onderneming] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 138,61, vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 6 mei 2015 tot de betaling;
  • de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW berekend over € 5.991,87 vanaf 10 januari 2015 tot de betaling,”
De vorderingen tot betaling van achterstallige huur zijn afgewezen omdat deze verjaard zijn.
2.2.
[eisende partij] was van mening dat het onderdeel waar de wettelijke handelsrente over € 5.991,87 is toegewezen een kennelijke verschrijving betreft. Zij heeft de kantonrechter daarom verzocht het vonnis op dit punt te herstellen. De kantonrechter heeft dit verzoek bij vonnis van 14 december 2022 afgewezen. [eisende partij] is niet in hoger beroep gegaan van het vonnis omdat bleek dat [onderneming] Vastgoed was geliquideerd. Inmiddels hebben gedaagden [eisende partij] aangeschreven om te voldoen aan het vonnis. [onderneming] Vastgoed heeft de vordering namelijk gecedeerd aan [onderneming] Beheer B.V., die daarop de vordering heeft gecedeerd aan gedaagden.
2.3.
[eisende partij] is van mening dat het vonnis op een juridische misslag berust aangezien er rente is toegewezen over een geldbedrag dat zij niet hoeft betalen vanwege verjaring. Het vonnis is daardoor niet te executeren. Zij vordert daarom in kort geding dat de executie van het vonnis wordt gestaakt op straffe van een dwangsom en veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.4.
Gedaagden hebben gevraagd de vordering af te wijzen. Zij stellen zich op het standpunt dat [eisende partij] hoger beroep in had moeten stellen. [eisende partij] kan zich daarom nu niet meer beroepen op misbruik van bevoegdheid. Gedaagden vorderen in reconventie betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten van in totaal € 4.625,- en betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
beveelt ieder van de gedaagden om na betekening van dit vonnis de executie van het vonnis van de kantonrechter van 2 november 2022 te staken en gestaakt te houden, met uitzondering van de beslissing onder 3.1, eerste gedachtestreepje, waar [eisende partij] is veroordeeld tot betaling van € 138,61, vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 6 mei 2015 tot de betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagden hoofdelijk om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.134,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen met de explootkosten als gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.6.
wijst de vordering af;
3.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 396,50;
3.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
[eisende partij] heeft een spoedeisend belang. Hoewel op dit moment nog geen concrete executie is gestart, hebben gedaagden wel duidelijk gemaakt dat zij dat willen gaan doen. Zij stellen zich op het standpunt dat er een vonnis is dat ten uitvoer gelegd kan worden. Voor de spoedeisendheid is het niet nodig dat er daadwerkelijk al gestart is met de executie door bijvoorbeeld het leggen van beslag.
Toetsingskader
4.2.
De kantonrechter kan de executie van het vonnis verbieden als gedaagden geen redelijk te respecteren belang hebben bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Zij maken dan misbruik van hun recht om te executeren. [1] Dat kan onder andere zo zijn als het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Er is niet snel misbruik van recht. [2]
Is er sprake van juridische misslag?
4.3.
De kantonrechter heeft het bedrag van € 138,61 toegewezen omdat voor dat deel van de vordering van [onderneming] Vastgoed de verjaring bij brief van 8 januari 2020 is gestuit. Die stuitingsbrief heeft de verjaring van vorderingen van [onderneming] Vastgoed op of ná 8 januari 2015 gestuit. De enige vordering die die overbleef was die van € 138,61. Dat bedrag is daarom toegewezen. Alle andere vorderingen zijn niet op tijd gestuit en dus verjaard volgens de kantonrechter. Er is dus ook geen huurtermijn van € 5.991,87 toegewezen. Wel is er beslist dat de wettelijke rente over één maand huur van € 5.991,87 opeisbaar was en dat is toegewezen. Dat is een juridische misslag.
4.4.
In artikel 3:312 BW staat dat een rentevordering niet later kan verjaren dan de hoofdvordering. Dat betekent dat in dit geval de wettelijke rente over de afgewezen huurvorderingen niet toegewezen had kunnen worden. Dit is wel gebeurd. Behalve dat het juridisch niet mogelijk is, leidt deze beslissing ook tot executieproblemen. In het dictum staat dat de wettelijke handelsrente wordt toegewezen over € 5.991,87 vanaf 10 januari 2015 tot de betaling. Maar die betaling komt niet, want die huurtermijn hoeft niet betaald te worden. Dat zou anders zijn geweest als [eisende partij] wel was veroordeeld tot betaling van een huurtermijn, maar uit de overwegingen kan niet worden afgeleid dat daarvoor reden was. De kantonrechter overweegt uitdrukkelijk dat alleen de vordering van € 138,61 niet is verjaard. Deze beslissing is in strijd is met artikel 3:312 BW en is daarmee een juridische misslag.
4.5.
[eisende partij] heeft verzocht om herstel van het vonnis. Dit verzoek is afgewezen omdat geen sprake was van een kennelijke verschrijving. Deze kennelijke misslag is gemotiveerd in het vonnis. Hoewel het juridisch onjuist is, heeft de kantonrechter dit bewust gewild. Daarom was herstel van het vonnis geen mogelijkheid. [eisende partij] had hoger beroep in kunnen stellen, maar heeft dit niet gedaan. Dat betekent niet dat haar in deze procedure geen recht toekomt om een beroep te doen op misbruik van recht. Dat betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van € 138,61 en de wettelijke rente daarover, gestaakt moet worden en gestaakt moet blijven. De vordering van [eisende partij] wordt daarom voor het grootste gedeelte toegewezen.
Dwangsom
4.6.
De dwangsom is toegewezen zoals gevorderd, waarbij de dwangsom is gemaximeerd tot € 20.000,-.
Proceskosten in conventie
4.7.
Omdat gedaagden in conventie ongelijk krijgen moeten zij de proceskosten van [eisende partij] betalen. Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 213,46
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde €
793,00
Totaal € 1.134,46
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten worden ook toegewezen.
Reconventie
4.8.
De vordering in reconventie wordt afgewezen. [eisende partij] had voldoende reden om deze procedure te starten. Dat blijkt uit het feit dat haar vordering wordt toegewezen. Er is daarom geen reden om [eisende partij] te veroordelen tot betaling van de door gedaagden werkelijk gemaakte proceskosten.
Proceskosten in reconventie
4.9.
Omdat gedaagden in reconventie ongelijk krijgen moeten zij de proceskosten van [eisende partij] betalen. Die kosten worden begroot op € 396,50 aan salaris gemachtigde.
Hoofdelijkheid
4.10.
De dwangsom en de proces- en nakostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, mr. F.G.T. Russcher-Jansen, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt op 26 juli 2023.

Voetnoten

1.Artikel 3:13 BW
2.Zie HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 ( [naam] / [naam] ), r.o. 3.2 en HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Zeester), r.o. 5.7.1)