Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Stichting [verzoekster] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek om herbeoordeling met betrekking tot [naam]. Op 17 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft ook verzocht om veroordeling in de proceskosten, en heeft inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- aan verzoekster betaald.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen door verweerder, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Verzoekster heeft verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten, en de rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek te honoreren. De kosten worden vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van verzoekster van licht gewicht is, aangezien het enkel betrekking heeft op de proceskosten.
Daarnaast volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50, te betalen aan verzoekster. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 mei 2023 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.