ECLI:NL:RBMNE:2023:406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
10016816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bepaling gebruiksovereenkomst standplaats voor een vakantiehuis en de weigering van toestemming tot verhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. over de uitleg van een gebruiksovereenkomst met betrekking tot een standplaats voor een vakantiehuis. [eiser] is eigenaar van een vakantiehuis op een vakantiepark en huurt de standplaats van [gedaagde sub 1] c.s., die eigenaar is van het park. Het geschil ontstond toen [gedaagde sub 1] c.s. toestemming weigerde voor [eiser] om zijn vakantiehuis aan derden te verhuren. [eiser] stelde dat deze toestemming ten onrechte werd onthouden en vorderde onder andere een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is om de voorwaarden voor verhuur te verstrekken en dat de toestemming niet op onredelijke gronden mag worden onthouden.

De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen bepaalt dat [eiser] toestemming moet vragen voor verhuur, maar dat [gedaagde sub 1] c.s. deze toestemming niet zonder gegronde redenen mag weigeren. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] c.s. tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst door de toestemming voor verhuur categorisch te weigeren, en dat [eiser] recht heeft op een inzichtelijke beslissing over zijn verzoek tot verhuur. De vorderingen van [eiser] werden gedeeltelijk afgewezen, maar de kantonrechter bevestigde dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is om toestemming te verlenen voor kortdurende recreatieve verhuur aan vrienden of kennissen, tenzij er een onderbouwd vermoeden is van overlast.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering tot het vergoeden van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet in verzuim was. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10016816 UC EXPL 22-5031 MG/28934
Vonnis van 8 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. I.C. Blomsma,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2]

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.W. Henstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende provisionele vordering met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en ten aanzien van de provisionele vordering, met 15 producties,
- de brief van 2 december 2022 van de gemachtigde van [eiser] , met producties 15 tot en met 19,
- de akte houdende eisvermeerdering en eiswijziging van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling op 16 december 2022. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door de gemachtigden van beide partijen spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken.
1.2.
Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Wat is er in deze zaak aan de hand?

2.1.
[eiser] is eigenaar van een vakantiehuis aan de [adres] in [plaats] , gelegen op standplaats [nummer] . Hij huurt deze standplaats van [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. is eigenaar van het vakantiepark waarop de standplaats zich bevindt. [gedaagde sub 1] c.s. weigert toestemming aan [eiser] te geven tot verhuur van zijn vakantiehuis aan derden. [eiser] is van mening dat die toestemming ten onrechte wordt onthouden.

3.De feiten

3.1.
Op 4 augustus 1998 heeft [eiser] een vakantiehuis gekocht op vakantiepark ‘ [vakantiepark] ’ (hierna: het vakantiepark), dat in de jaren vijftig is opgezet door [vereniging] (hierna: [vereniging] ). Het doel van [vereniging] was om aan haar leden een mogelijkheid te bieden om in rust en privacy van de bosrijke omgeving te genieten. [vereniging] verhuurde 10 standplaatsen op grond van een gebruiksovereenkomst. [eiser] huurde standplaats [nummer] . De huur werd telkens voor een jaar aangegaan.
3.2.
In de “Aanvulling op Overeenkomst Gebruik Standplaats “ [vakantiepark] ”” staat (onder meer) het volgende:
“(..) Wanneer gebruiker of een in artikel 4, 5 en 6 bedoelde persoon aan 1 of meer bepalingen van de overeenkomst niet voldoet, kan de eigenaresse deze overeenkomst ontbinden. (..)
De artikelen 4 en 8 van de algemene voorwaarden vermelden de begrippen permanente bewoning en weekend- en vakantieverblijf. Hiermee wordt bedoeld dat het gebruiker niet is toegestaan meer dan 46 weken per jaar te verblijven op het terrein van “ [vakantiepark] ”. (..)”
3.3.
Op 29 november 2004 is [gedaagde sub 1] c.s. eigenaar geworden van het vakantiepark. Per brief van 10 januari 2005 heeft [gedaagde sub 1] c.s. [eiser] verzocht of hij ook in 2005 de standplaats wilde huren. Op 31 januari 2005 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de ‘Overeenkomst gebruik standplaats recreatiehuisje’ voor het jaar 2005 toegestuurd aan [eiser] en daarbij heeft hij verzocht de overeenkomst ondertekend te retourneren. Bovendien heeft hij geschreven:
“Zolang de overeenkomst door ons niet voor akkoord is ondertekend, is er geen overeenkomst tot stand gekomen. (..)”
3.4.
Per brief van 10 februari 2005 heeft [eiser] de ondertekende gebruiksovereenkomst voor de standplaats aan [gedaagde sub 1] c.s. toegestuurd. In de op die overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden staat:
“(…) 4. Gebruiker alsmede zijn echtgenote en inwonende ongehuwde kinderen mogen in het zomerhuisje verblijven als weekend- en vakantieverblijf.
5. Gebruiker is bevoegd tot het verhuren of anderszins ter beschikking stellen van het zomerhuis als weekend en vakantieverblijf aan derden, mits met toestemming van eigenaresse. (..)
8. De standplaats mag nimmer worden gebruikt voor permanente bewoning of huisvesting. (…)”
3.5.
Eveneens op 10 februari 2005 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] een brief gestuurd waarin staat:
“Voor de goede orde en om latere misverstanden te voorkomen willen wij hierbij benadrukken dat het zonder onze nadrukkelijke toestemming niet is toegestaan:
1. Huisjes te verkopen.
2. Huisjes te verhuren.
3. Huisjes permanent te bewonen. (..)”
3.6.
Op 16 februari 2005 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de ook door hem ondertekende gebruiksovereenkomst geretourneerd aan [eiser] . In de begeleidende brief staat verder:
“Mocht u van plan zijn om uw huisje te gaan verhuren, dan kunt u contact met ons opnemen voor toestemming, waarna wij u de verhuurlijst zullen doen toekomen.”
3.7.
Vlak voor of na afloop van de gebruiksovereenkomst over 2005 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst tot het gebruik van de standplaats voor het jaar 2006 aan [eiser] doen toekomen. [eiser] heeft deze overeenkomst onder protest ondertekend. De overeenkomst houdt (onder meer) in:
“(…)
4. (…) De standplaats mag nimmer worden gebruikt voor permanente bewoning of huisvesting. (..)
8. Gebruiker, zijn partner en inwonende ongehuwde kinderen mogen in het zomerhuisje verblijven als weekend- en vakantieverblijf. Gebruiker is bevoegd tot het verhuren of anderszins ter beschikking stellen van het zomerhuis als weekend en vakantieverblijf aan derden, mits met toestemming van eigenaar. (…)
12. Indien deze overeenkomst na afloop van zijn looptijd wordt voortgezet, wordt deze geacht te worden voortgezet voor de duur van telkens één jaar. (…)”
3.8.
Nadien zijn telkens nieuwe overeenkomsten voor de duur van een jaar voorgelegd aan [eiser] die door hem niet zijn ondertekend. [eiser] heeft wel elk jaar de (gewijzigde) huurprijs betaald.
3.9.
[eiser] heeft per brief van 28 april 2020 aan [gedaagde sub 1] c.s. te kennen gegeven dat hij overweegt zijn vakantiehuis te verkopen. Hij heeft aan [gedaagde sub 1] c.s. verzocht om hem de criteria voor toestemming daarvoor te doen toekomen.
3.10.
Op 3 april 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. schriftelijk laten weten dat geen toestemming voor overdracht van de huurrechten aan een derde wordt verleend.
3.11.
Per brief van 30 juni 2020 heeft [eiser] aangegeven dat hij voornemens is het vakantiehuis te verhuren aangezien hij het vakantiehuis nog niet kan verkopen. Hij heeft aan [gedaagde sub 1] c.s. toestemming voor verhuur gevraagd, althans hem de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat toestemming wordt verleend te doen toekomen.
3.12.
Per brief van 2 juli 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. geschreven dat voor verhuur geen toestemming wordt verleend.
3.13.
Per brief van 21 april 2022 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde sub 1] c.s. verzocht om toestemming voor verhuur te verlenen. In de brief staat onder meer:
“(..) [eiser] zou het huis in de periode juni 2022 – oktober 2024 (in ieder geval) graag willen verhuren aan De heer [A] uit [plaats] , van onbesproken gedrag. Dit is een (tijdelijke) gebruiker die in redelijkheid niet op bezwaren kan stuiten bij [gedaagde sub 1] c.s. (..)”
3.14.
Daarop heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. geantwoord:
“(..) Cliënten zijn NIET akkoord met verhuur door uw cliënt aan de heer [A] . Uw cliënt verkrijgt geen toestemming voor verhuur. (..)”

4.Het geschil

De vordering in de hoofdzaak

4.1.
[eiser] heeft (na wijziging van eis) gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om:
Primair:
voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is aan [eiser] de voorwaarden te verstrekken waaronder verhuur van het vakantiehuis aan een derde door [gedaagde sub 1] c.s. zal worden toegestaan;
voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is een voor [eiser] inzichtelijke beslissing te nemen ten aanzien van een verzoek van [eiser] om het vakantiehuis te verhuren, en dat [gedaagde sub 1] c.s. deze toestemming tot verhuur niet op onredelijke gronden aan [eiser] mag onthouden;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.000,00 (per 4 juli 2022) en daarna voor elke opvolgende dag € 50,00 te vergoeden te vermeerderen met wettelijke rente;
een verbod voor [gedaagde sub 1] c.s. om gevolgen te verbinden aan de verhuur en/of ingebruikgave van het vakantiehuis door [eiser] aan de heer [A] wonende te [plaats] vanaf februari 2023;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dat dat zij niet aan de onder IV genoemde vordering voldoet tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
Subsidiair:
[eiser] een (vervangende) machtiging te verlenen voor de verhuur of ingebruikgave van het vakantiehuis aan de heer [A] vanaf februari 2023;
Primair en subsidiair:
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van buitengerechtelijke kosten van € 487,50.
4.2.
[eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat contractueel is bepaald dat hij bevoegd is tot verhuur van het vakantiehuis, mits [gedaagde sub 1] c.s. daarvoor toestemming verleent. [gedaagde sub 1] c.s. weigert deze toestemming (in tegenstelling tot zijn rechtsvoorganger) categorisch en zonder deugdelijke reden en hij weigert ook de voorwaarden te verstrekken op grond waarvan deze toestemming wel wordt verleend. Daarmee maakt [gedaagde sub 1] c.s. misbruik van recht. Bovendien schiet [gedaagde sub 1] c.s. tekort in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst als gevolg waarvan [eiser] schade lijdt in de vorm van misgelopen huurinkomsten. [eiser] kan zijn vakantiehuis verhuren aan de heer [A] en daarom vordert [eiser] een verbod om aan deze verhuur gevolgen te verbinden, op straffe van een dwangsom.
De provisionele vordering
4.3.
Bij wijze van provisionele voorziening heeft [eiser] gevorderd:
Primair:
een verbod voor [gedaagde sub 1] c.s. om gevolgen te verbinden aan de verhuur en/of ingebruikgave van het vakantiehuis door [eiser] aan de heer [A] wonende te [plaats] gedurende de periode december 2022 tot en met december 2024;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet aan de provisionele vordering voldoet, met een maximum van € 50.000,00.
Subsidiair:
[eiser] tijdelijk een (vervangende) machtiging te verlenen voor de verhuur of ingebruikgave van het vakantiehuis aan de heer [A] in de periode december 2022 tot en met december 2024;
Primair en subsidiair:
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot het betalen van buitengerechtelijke kosten van € 487,50.
4.4.
Aan de provisionele vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij het vakantiehuis gedurende de bodemprocedure wenst te verhuren aan de heer [A] . Hiermee tracht hij ook zijn schade terzake misgelopen huurinkomsten te beperken.
Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. in de hoofdzaak en ten aanzien van de provisionele vordering
4.5.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat partijen weliswaar overeengekomen zijn dat toestemming verleend moet worden voor verhuur aan derden, maar dat [gedaagde sub 1] c.s. deze toestemming al vanaf het begin dat hij eigenaar is niet heeft verleend en dat hij ook gerechtigd is om zijn toestemming te onthouden. Daarvan zou alleen geen sprake zijn als hij misbruik zou maken van recht. Daarvan is echter geen sprake. Immers, bij het onthouden van toestemming heeft hij een redelijk belang, namelijk het bewaren van orde en rust op het park, het voorkomen van overlast door geluid en rommel en het voorkomen van brand. Het klopt dat zijn toestemmingsbeleid strikter is dan dat van zijn voorganger (hoewel ook zijn voorganger slechts beperkt toestemming verleende), maar dat staat hem vrij, zo stelt [gedaagde sub 1] c.s. Zelfs als hij al gehouden zou zijn om toestemming tot verhuur zou moeten geven, dan zou dit alleen de weekenden en vakanties betreffen. Met verhuur van de vakantiewoning aan [A] hoeft niet ingestemd te worden, omdat deze verhuur permanente bewoning van het vakantiehuis door [A] (of zijn dochter) beoogt.
4.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

Welke overeenkomst geldt tussen partijen?

5.1.
Tussen partijen staat vast dat voor verhuur van het vakantiehuis aan derden toestemming van [gedaagde sub 1] c.s. nodig is. Dit volgt zowel uit de overeenkomst uit 2005 als uit die van 2006. Gelet daarop is voor de beoordeling van dit geschil niet van belang dat partijen twisten over de vraag of de overeenkomst van 2006 tussen hen geldt, omdat deze “onder protest” door [eiser] is getekend. Partijen hebben op het voor de beslissing van deze zaak relevante onderdeel in ieder geval geen andersluidende afspraken willen maken. De kantonrechter neemt op dit onderdeel van het geschil dus geen beslissing, omdat dit niets toe zou voegen. [eiser] mag daar niet uit afleiden dat de kantonrechter het misschien wel met hem eens is.
Maakt [gedaagde sub 1] c.s. misbruik van recht door zijn toestemming voor verhuur te weigeren?
5.2.
De voor het geschil relevante kern van de met [gedaagde sub 1] c.s. gesloten overeenkomst zijn de bepalingen die erop neer komen dat de gebruiker (en zijn partner en inwonende ongehuwde kinderen) in het zomerhuisje mogen verblijven als weekend- en vakantieverblijf en dat de gebruiker bevoegd is tot het verhuren of anderszins ter beschikking stellen van het zomerhuis als weekend- en vakantieverblijf aan derden, mits met toestemming van eigenaar. Partijen twisten over de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. misbruik maakt van recht door zijn toestemming voor verhuur categorisch te weigeren.
5.3.
Om die vraag te kunnen beantwoorden moet deze bepaling eerst worden uitgelegd. De uitleg daarvan vindt niet alleen plaats op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepaling. Ook relevant is welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij daaromtrent redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is mede van belang de bedoelingen die partijen hebben gehad bij het aangaan van de overeenkomst.
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de bepaling vergelijkbaar is met een bepaling hierover die al door [vereniging] in haar gebruiksovereenkomsten met de huurders was opgenomen en die ook terugkeert in de overeenkomst uit 2006. Volgens [eiser] was de ratio achter deze bepaling om gebruikers die de doelstelling van [vereniging] - om haar leden van rust en privacy te laten genieten - niet zouden onderschrijven, te kunnen weigeren. De toestemmingseis strekte ertoe om op die manier een zekere controle uit te oefenen op de toelating van bewoners en het handhaven van pais en vree op het park. [gedaagde sub 1] c.s. heeft deze ratio achter de bepaling niet betwist. Wel heeft hij daaraan toegevoegd dat ook door [vereniging] al een restrictief beleid werd gevoerd en dat toestemming voor verhuur alleen werd verleend bij verhuur in de reguliere vakantieperiodes of voor een weekend. Bovendien, zo stelt hij, was verhuur alleen toegestaan aan mensen uit de eigen kring van familie en vrienden van het [vereniging] -lid. [eiser] heeft dat niet betwist. De kantonrechter heeft ook geen reden daaraan te twijfelen. Ten slotte stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat de verhuurlijst was bedoeld om de namen van de personen op te schrijven aan wie het vakantiehuis in gebruik werd gegeven. De kantonrechter stelt vast dat het kennelijk niet de bedoeling van [vereniging] was om verhuur in het algemeen te verbieden, maar dat – nu partijen daar niet over strijden - er wel een virtuele veiligheidsklep werd ingebouwd om de rust en privacy voor haar leden te kunnen waarborgen. Die veiligheidsklep bestond eruit dat toestemming voor verhuur in beginsel werd verleend, als de gebruiker het vakantiehuis als vakantie- of weekendverblijf (dus kortdurend) aan familie of vrienden wilde verhuren of in gebruik wilde geven. Dus, er moest sprake zijn van recreatief gebruik, niet van commerciële verhuur. Daarbij werd dan door [vereniging] een verhuurlijst gebruikt om de namen van de personen aan wie het vakantiehuis in gebruik werd gegeven op te kunnen schrijven, kennelijk – zo begrijpt de kantonrechter – met de bedoeling om bij overlast in te kunnen grijpen of om verhuur niet toe te staan als het vakantiehuis in gebruik werd gegeven aan iemand die eerder voor overlast had gezorgd. (Met deze uitleg van de bepaling strookt niet dat het – zoals [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd – toegestaan zou zijn om het vakantiehuis voor maximaal 46 weken per jaar te verhuren. Deze uitleg volgt, anders dan hij heeft gesteld, niet uit het addendum bij de oorspronkelijke gebruiksovereenkomst (huurovereenkomst) van de standplaats met [vereniging] . In het addendum staat immers dat het de gebruiker – waarmee wordt gerefereerd aan de huurder van de standplaats – niet is toegestaan om meer dan 46 weken per jaar op het terrein te verblijven. Daaruit kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat het de gebruiker zou zijn toegestaan om de standplaats voor een zelfde periode in gebruik te geven aan een derde.) Omdat de [vereniging] bepaling over de verhuur door [gedaagde sub 1] c.s. is overgenomen in de door haar in 2005 en 2006 opgestelde gebruiksovereenkomsten, mocht [eiser] c.s. verwachten dat [gedaagde sub 1] c.s. onder dezelfde voorwaarden ook zijn toestemming voor verhuur zou verlenen. Dat dit aanvankelijk ook de bedoeling van [gedaagde sub 1] c.s. was, leidt de kantonrechter af uit de e-mail van 16 februari 2005 van [gedaagde sub 1] c.s., waarin staat dat als de gebruiker van plan is om zijn huisje te gaan verhuren, contact opgenomen kan worden voor toestemming, waarna de verhuurlijst zal worden toegezonden. Het uitgangspunt voor [gedaagde sub 1] c.s. was destijds dus ook dat beperkte verhuur was toegestaan.
5.5.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat hij al snel merkte dat gebruikers die niet zelf een standplaats huurden zich anders gedroegen en soms voor overlast zorgden en dat hij om die reden in 2005 of 2006 zijn eigen beleid is gaan voeren, dat inhield dat voor verhuur in het geheel geen toestemming meer werd verleend. Tijdens de mondelinge behandeling is overigens gebleken dat dit beleid niet voor hem zelf gold. Immers, de vakantiehuizen die in zijn eigendom zijn verhuurt hij wel, zo heeft hij verteld. Bovendien lijkt het niet verlenen van toestemming voor verhuur (en voor overdracht van huurrechten) niet zozeer te zijn ingegeven door de wens van [gedaagde sub 1] c.s. om overlast te voorkomen, maar door zijn wens om het park volledig zelf te kunnen exploiteren om op die manier meer rendement te kunnen maken. Met die wens is niets mis, maar het wijkt wel af van het uitgangspunt in het verleden. Wat hier ook van zij: het nieuwe beleid is niet opgenomen in de gebruiksovereenkomst uit 2006 en is ook anderszins later niet overeengekomen met [eiser] . [eiser] c.s. mocht daarom verwachten dat [gedaagde sub 1] c.s. voor wat betreft de verhuur van het vakantiehuis hetzelfde beleid voerde als [vereniging] destijds.
5.6.
Uit de analyse van de kantonrechter volgt dat het [gedaagde sub 1] c.s. helemaal niet is toegestaan zijn toestemming voor verhuur in het algemeen te weigeren. Door dat wel te doen, schiet [gedaagde sub 1] c.s. tekort in de nakoming van de met [eiser] gesloten gebruiksovereenkomst. Het uitgangspunt is dat (kortdurende) verhuur voor recreatief gebruik aan familieleden en vrienden is toegestaan, mits hiervoor toestemming wordt gevraagd en verleend. [gedaagde sub 1] c.s. mag deze toestemming weigeren indien er een onderbouwd vermoeden bestaat dat de verhuur zal leiden tot aantasting van de rust en privacy op het park, dit brengt de uitleg van de overeenkomst met zich. Er kan dus geen sprake zijn van het weigeren van toestemming als [eiser] het vakantiehuis wil verhuren aan familieleden of vrienden (die eerder niet voor overlast hebben gezorgd), voor recreatief gebruik als vakantie- of weekendverblijf.
Welke gevolgen heeft dit voor de vorderingen in de hoofdzaak?
5.7.
De primaire vordering onder I. wordt afgewezen. Kennelijk heeft [eiser] begrepen dat op de ‘verhuurlijst’ de voorwaarden werden genoemd waaronder toestemming voor verhuur zou worden gegeven. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken leidt de kantonrechter af dat dat niet het geval was, maar dat op de verhuurlijst alleen de personen werden geschreven aan wie het vakantiehuis in gebruik werd gegeven. Een lijst met voorwaarden waaronder verhuur van het vakantiehuis aan derden wordt toegestaan, heeft dus nooit bestaan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bovendien nooit toestemming voor verhuur gegeven en daarom kan hij ook niet de voorwaarden verstrekken waaronder verhuur van het vakantiehuis aan een derde wel is toegestaan. Daarbij komt dat uit de uitleg van de overeenkomst volgt onder welke voorwaarden de verhuur moet worden toegestaan. Dit is echter niet gevorderd als verklaring voor recht.
5.8.
De primaire vordering onder II wordt ook afgewezen. De gevraagde verklaring voor recht is te algemeen geformuleerd. De strekking van deze vordering betreft echter de vaststelling dat [gedaagde sub 1] c.s. niet gerechtigd is de gevraagde toestemming in het algemeen te weigeren. [gedaagde sub 1] c.s. is op grond van de overeenkomst gehouden de toestemming te verlenen als het gaat om kortdurende recreatieve verhuur aan vrienden of kennissen en geen risico voor schade aan de rust en privacy van het park bestaat. Nu dit in de vordering besloten ligt zal de gevraagde verklaring van recht op de wijze worden uitgesproken als te melden onder de beslissing.
5.9.
Voor de primaire vordering onder III geldt dat deze wordt afgewezen. De schadevergoedingsvordering is gegrond op de stelling dat [gedaagde sub 1] c.s. geweigerd heeft om toestemming aan [eiser] te verlenen om zijn vakantiehuis (van juli 2022 tot oktober 2024) te verhuren aan [A] en daarmee toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden in de vorm van misgelopen huurinkomsten à € 1.000,00 per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gesteld dat hij niet heeft bedoeld om het vakantiehuis gedurende de volledige periode van twee jaar te verhuren aan [A] , maar binnen die twee jaar op bepaalde momenten. Wat hier ook van zij; naast het feit dat [gedaagde sub 1] c.s. dit verzoek zo niet had hoeven begrijpen (en dus zijn toestemming mocht weigeren omdat verhuur voor een lange periode in strijd is met de overeenkomst), is commerciële verhuur hoe dan ook niet toegestaan. Er is dus geen grond voor schadevergoeding op grond van misgelopen huurinkomsten.
5.10.
Het onder IV gevorderde verbod wordt ook afgewezen. Hoewel bepaalde verhuur in beginsel is toegestaan, is daarvan in ieder geval geen sprake in het geval dat [eiser] , zoals hij onder IV heeft gevorderd, het vakantiehuis vanaf februari 2023 aan [A] in gebruik wil geven, zonder enige beperking in tijd.
5.11.
Omdat de vordering onder IV wordt afgewezen, wordt ook de onder V gevorderde dwangsom afgewezen.
5.12.
De subsidiair gevorderde vervangende machtiging om het vakantiehuis aan [A] te verhuren wordt ook afgewezen. Ook deze vordering is niet in tijd beperkt.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
De vordering tot het vergoeden van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet in verzuim is.
De proceskosten in de hoofdzaak
5.14.
Omdat partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Welke gevolgen heeft dit voor de provisionele vordering?
5.15.
Nu de hoofdzaak is beslist, behoeft de provisionele vordering geen beoordeling meer.
De proceskosten betreffende de provisionele vordering
5.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de provisionele vordering. Die bedragen aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. € 264,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 264,00).
5.17.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is om een voor [eiser] inzichtelijke beslissing te nemen ten aanzien van een verzoek van [eiser] om het vakantiehuis te verhuren en dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is toestemming voor verhuur te verlenen als het gaat om kortdurende recreatieve verhuur aan vrienden of kennissen tenzij [gedaagde sub 1] c.s. onderbouwd motiveert dat er sprake is van risico voor schade aan de rust en privacy van het park;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van de provisionele vordering
6.4.
wijst het gevorderde af;
6.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 264,00 aan salaris gemachtigde;
6.6.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.