ECLI:NL:RBMNE:2023:4070

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/1280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de WIA-uitkering van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de WIA-uitkering. Eiseres, die voorheen als groepsleerkracht werkte, had zich op 30 maart 2009 ziekgemeld en ontving na een wachttijd van 104 weken een WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid was per 20 april 2020 vastgesteld op 76,78%. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en had bezwaar aangetekend tegen het besluit van het UWV om haar uitkering niet te wijzigen. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het UWV, dat op 12 januari 2022 was genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiseres voldoende had onderkend en dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid op een overtuigende wijze had gemotiveerd. Eiseres had aangevoerd dat haar geheugenverlies en concentratieklachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts B&B terecht had geconcludeerd dat deze klachten niet geobjectiveerd waren. Eiseres had niet onderbouwd waarom zij niet in staat zou zijn om 30 uur per week te werken, en de rechtbank zag geen reden om te twijfelen aan de vastgestelde medische belastbaarheid.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had besloten dat de WIA-uitkering van eiseres niet wijzigde, omdat zij per 20 april 2020 voor 76,78% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze procedure. De rechtbank besloot dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, aangezien eiseres in beroep geen gelijk had gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Het UWV heeft besloten dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is per 20 april 2020 vastgesteld op 76,78%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 12 januari 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 30 september 2022.
De rechtbank heeft op 3 juli 2023 met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen gevraagd of zij het goed vinden dat er geen zitting komt. De rechter vindt namelijk dat er genoeg informatie is om binnenkort uitspraak te kunnen doen. Partijen hebben twee weken de tijd gekregen om hierop te reageren. Aangezien partijen niet hebben gereageerd binnen de termijn, heeft de rechter het onderzoek op 20 juli 2023 gesloten en is met stilzwijgende toestemming een zitting achterwege gebleven. De gemachtigde van eiseres heeft met een email van 20 juli 2023 laten weten dat eiseres een zitting wenst, dat zij de mail tijdens haar vakantie heeft ontvangen en dat zij een termijn van twee weken niet redelijk vindt. Nu het onderzoek al gesloten is, beschouwt de rechtbank dit als een verzoek om het onderzoek te heropenen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij vanwege afwezigheid van de gemachtigde niet voor het verstrijken van de gegeven termijn heeft laten weten dat zij een zitting wenst. Ook acht de rechtbank een termijn van twee weken redelijk.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als groepsleerkracht voor 36,55 uur per week. Op 30 maart 2009 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Na de wachttijd van 104 weken ontving eiseres een WIA-uitkering. Hierna hebben verschillende herbeoordelingen plaatsgevonden. Per 14 maart 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 75,27%.
2. Eiseres heeft op 20 april 2020 verzocht om een herbeoordeling wegens verslechtering van het ziektebeeld met dezelfde ziekteoorzaak. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres op 20 april 2020 76,78% arbeidsongeschikt is waardoor haar WIA-uitkering niet wijzigt.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts B&B van 10 december 2021. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 5 januari 2022
.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij verzoekt om hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres is van mening dat haar beperkingen, zoals in bezwaar beoordeeld, ernstiger zijn dan aangenomen. Eiseres lijdt aan ernstig geheugenverlies en concentratieklachten. Zoals blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts B&B zijn deze klachten in elk geval gerelateerd aan haar depressie en is daarmee wel degelijk een medische oorzaak aanwezig. Deze klachten zijn (dan ook) ten onrechte niet meegenomen in de FML onder persoonlijk functioneren. De klachten brengen mee dat zij haar sleutels, portemonnee en bankpassen vergeet. Ook vergeet zij waar zij is en waar zij is geweest. Eiseres heeft ook last van PTSS-klachten en beperkingen als gevolg daarvan.
7. Eiseres vindt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten en zeker niet voor 30 uur per week.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres 76,78% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 20 april 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 20 april 2020 voor 76,78% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
11. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiseres op 20 april 2020 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
12. De verzekeringsarts B&B stelt in het rapport van 30 september 2022 dat hij de stelling van eiseres dat hij ernstig geheugenverlies en concentratieklachten gerelateerd aan haar depressie heeft aangenomen niet kan volgen. De verzekeringsarts B&B stelt dat hij de neuroloog heeft geciteerd die aangaf dat er sprake is van cognitieve klachten in het kader van een depressie, zoals ook eerder aan de orde was. De verzekeringsarts B&B merkt op dat het klachten zijn, en dat klachten dienen te worden geobjectiveerd voordat ze kunnen worden vertaald naar beperkingen naar de FML. Volgens de verzekeringsarts B&B zijn de klachten niet geobjectiveerd. Hij verwijst hierbij naar een brief van de GGZ waarin staat dat: ‘Cliënte is een 55-jarige vrouw die zich presenteert vanwege geheugenproblemen, sombere stemming en traumata. Tijdens de intake kan alleen de sombere stemming geobjectiveerd worden.’ De verzekeringsarts B&B voegt hieraan toe dat het logisch is dat de GGZ geen geheugenproblematiek heeft kunnen objectiveren aangezien er sprake was/is van een matig depressief beeld terwijl geheugen- en concentratieproblemen voorkomen bij ernstige psychiatrische aandoeningen.
13. Verder stelt de verzekeringsarts B&B in het rapport van 30 september 2022 dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom zij geen 30 uur kan werken. Uit de beschikbare informatie kan volgens hem niet worden opgemaakt dat het medische feitencomplex anders is dan bij de eerdere WIA-beoordeling. In dat kader is er geen aanleiding volgens de verzekeringsarts B&B om op de nu in geding zijnde datum een forse duurbeperking aan te nemen.
14. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B volgen. Eiseres heeft haar standpunt niet met medische informatie onderbouwd, de rechtbank ziet verder dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiseres zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 20 april 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.

Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit

16. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
17. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiseres op 20 april 2020 met de middelste van de drie geduide functies 23,22% kan verdienen van het loon dat zij verdiende met haar eigen werk, zodat zij voor de overige 76,78% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

18. Het UWV heeft terecht besloten dat de WIA-uitkering van eiseres niet wijzigt omdat zij per 20 april 2020 voor 76,78% arbeidsongeschikt is.
19. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.