In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 12 juli 2022 besloten om de ZW-uitkering van eiseres per 13 juli 2022 te beëindigen, omdat zij weer in staat zou zijn haar werk als productiemedewerkster/productieassistent te verrichten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bestreden besluit op 29 november 2022 gehandhaafd. Tijdens de zitting op 3 april 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze rapportages zorgvuldig zijn opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en begrijpelijk zijn. Eiseres voerde aan dat haar klachten aan de rechterheup, het rechterbekken en de lies niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat eiseres in staat was om haar werk te hervatten. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zou ondermijnen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv standhield. Eiseres kreeg geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.