ECLI:NL:RBMNE:2023:4111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
23_2640
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Verzoeker had op 24 november 2022 een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo), maar de voorzieningenrechter kan niet afleiden dat er een zitting in augustus zal plaatsvinden, zoals verzoeker stelt. Verzoeker heeft op 12 juli 2023 aangegeven dat de spoedeisendheid voortvloeit uit een zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar de voorzieningenrechter vindt deze onderbouwing onvoldoende. Er is geen duidelijkheid over de relatie tussen de procedure bij de Afdeling en het verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien is niet aangetoond wat het bestreden besluit is, en of er formeel bezwaar is gemaakt tegen de buiten behandeling stelling van het Woo-verzoek. Gezien deze omstandigheden concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek niet-ontvankelijk is en wijst het af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2640

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(gemachtigde: mr. N. el Moussaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft op 19 juni 2023 een brief gestuurd aan verzoeker. De brief gaat over het verzoek van verzoeker op grond van de Wet open overheid (Woo) van 24 november 2022 en een mail-bericht van verzoeker hierover van 13 juni 2023. Verzoeker is het kennelijk niet eens met de inhoud van deze brief.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. De voorzieningenrechter heeft op 23 juli 2023 aan verzoeker gevraagd om te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Verzoeker heeft op 12 juli 2023 uitgelegd dat de spoedeisendheid is gelegen in de zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in week 33 (rond 14 augustus). Ter onderbouwing van dit standpunt voegt verzoeker een brief bij van de Afdeling van 28 juni 2023. In deze brief staat dat de zitting van de zaak [zaaknummer] ( [A] /BW Stichtse Vecht) is gehouden op 22 mei 2023 en dat het naar verwachting niet gaat lukken om binnen zes weken uitspraak te doen. De Afdeling verlengt in deze brief de uitspraaktermijn met zes weken.
4. De voorzieningenrechter kan uit de brief van de Afdeling van 28 juni 2023 niet afleiden dat er (nog) een zitting wordt gehouden in augustus van dit jaar, zoals verzoeker stelt. Ook begrijpt de voorzieningenrechter uit de toelichting van verzoeker niet welke voorlopige voorziening zou moeten worden getroffen en waarom dat zou moeten gebeuren vóórdat er een uitspraak volgt in de bovengenoemde zaak bij de Afdeling. Uit de stukken die verzoeker heeft overgelegd volgt dat zijn Woo-verzoek kennelijk buiten behandeling is gesteld. De voorzieningenrechter ziet in de aard van die kwestie niet in op welke wijze een voorlopige voorziening spoedeisend zou kunnen zijn. Het is de voorzieningenrechter verder ook niet duidelijk geworden hoe de procedure van [A] bij de Afdeling zich verhoudt tot deze procedure. Uit het verzoek om voorlopige voorziening leidt de voorzieningenrechter immers af dat verzoeker de onderhavige zaak op eigen titel heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat een spoedeisend belang ontbreekt.
5. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat – ondanks het verzoek daartoe aan beide partijen – niet is gebleken wat het bestreden besluit is in deze zaak. Uit de stukken leidt de voorzieningenrechter af dat het Woo-verzoek van verzoeker van 24 november 2022 kennelijk buiten behandeling is gesteld. Een formeel besluit daartoe is niet bij de stukken gevoegd. Het is de voorzieningenrechter ook niet duidelijk of er door verzoeker (tijdig) formeel bezwaar is gemaakt tegen de buiten behandeling stelling. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek is gelet op dat wat hiervoor is overwogen kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.