In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, een zorgverzekeraar, dat op 15 december 2022 was genomen. Op 7 juni 2023 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat het bestreden besluit werd ingetrokken en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van een nieuwe beslissing op het bezwaar. Verzoeker heeft hierop gereageerd op 13 juni 2023, waarbij hij stelde dat bij intrekking van het besluit een aanhouding niet meer aan de orde was en dat de proceskosten vergoed dienden te worden. Verweerder heeft op 14 juni 2023 aangegeven akkoord te gaan met een proceskostenvergoeding, mits verzoeker het beroep introk. Dit heeft verzoeker op 15 juni 2023 gedaan.
De rechtbank heeft verweerder vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. Op 21 juni 2023 heeft verweerder aangegeven akkoord te gaan met de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoefden te worden uitgenodigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, omdat het beroep was ingetrokken na tegemoetkoming door het bestuursorgaan. De proceskosten zijn vastgesteld op € 837,-, en daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2023.