ECLI:NL:RBMNE:2023:449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
9972447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten voor onbetaalde factuur na ontbinding van vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vennootschap onder firma [eiseres sub 1] V.O.F. en [gedaagde]. De zaak betreft een gedeeltelijk onbetaalde factuur voor administratiewerkzaamheden die door [eiseres sub 1] zijn verricht voor de vennootschap, die inmiddels is ontbonden. De eiseres vordert betaling van het resterende bedrag van € 1.751,01, dat bestaat uit de hoofdsom, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde, die in persoon procedeert, heeft de factuur niet tijdig betaald en voert als verweer aan dat hij ten onrechte alleen voor de schulden opdraait, omdat zijn voormalige partner de vordering heeft afgekocht.

De kantonrechter overweegt dat de vennoten van een vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen van de vennootschap, ook na ontbinding. De rechter wijst de vordering van [eiseres sub 1] toe, omdat de gedaagde in verzuim is geraakt en de factuur niet heeft betaald, ondanks meerdere aanmaningen. De kantonrechter verwerpt het verweer van de gedaagde dat hij niet alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schulden, en stelt dat de gedaagde de vordering in een aparte procedure moet aanvechten. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de proceskosten moet vergoeden, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten in een vennootschap onder firma en de gevolgen van het niet nakomen van betalingsverplichtingen, evenals de mogelijkheid voor de schuldeiser om de volledige vordering te innen, ongeacht interne afspraken tussen vennoten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9972447 UC EXPL 22-4502 SV/40160
Vonnis van 15 februari 2023
inzake
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats]

2 [eiser sub 2] , vennoot van eiseres sub 1,

wonende te [woonplaats 1]

3 [eiseres sub 3] , vennoot van eiseres sub 1,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook gezamenlijk te noemen: [eiseres sub 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde] , voorheen handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 8 producties
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 28 juni 2022
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek van 13 september 2022
- de notitie van [eiseres sub 1] met producties 9 tot en met 24
- de e-mail van [gedaagde] van 15 januari 2023
- de mondelinge behandeling op 17 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak is gehouden op 17 januari 2023. Namens [eiseres sub 1] is verschenen [eiser sub 2] , vennoot, bijgestaan door S.E. Brouwer van ARAG Rechtsbijstand. [gedaagde] is, zoals hij van te voren heeft aangegeven, niet verschenen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met zijn voormalige partner een eigen onderneming gehad, de vennootschap onder firma [onderneming] (de vennootschap). [eiseres sub 1] heeft voor de vennootschap op grond van een overeenkomst van opdracht administratiewerkzaamheden verricht. [eiseres sub 1] heeft de vennootschap hiervoor op 9 juni 2020 een factuur gestuurd voor € 2.079,08. Daarna is de vennootschap ontbonden. [gedaagde] heeft de factuur, ondanks aanmaningen, niet op tijd betaald.
2.2.
Op 11 december 2020 heeft [gedaagde] de gemachtigde van [eiseres sub 1] gevraagd de factuur vanwege de ontbinding van de vennootschap, te splitsen en voor zijn deel een betalingsregeling te treffen. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] daarop meegedeeld dat zij niet bereid is het factuurbedrag in tweeën te splitsen omdat beide vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele bedrag.
2.3.
Op 5 januari 2021 heeft [eiseres sub 1] met [gedaagde] een betalingsregeling getroffen met ingang van 30 januari 2021 voor € 100,00 per maand. Daarna is de betalingsregeling tijdelijk verlaagd naar € 25,00 per maand. Op grond van de betalingsregeling heeft [gedaagde] aan [eiseres sub 1] in de periode van 1 februari 2021 tot en met 5 januari 2022 € 625,00 betaald.
2.4.
Op 11 januari 2022 heeft [eiseres sub 1] van de gemeente Utrecht namens de voormalige partner en vennoot van [onderneming] € 92,64 ontvangen en de voormalige partner finale kwijting verleend.
2.5.
Op 10 maart 2022 heeft [eiseres sub 1] aan [gedaagde] meegedeeld dat de betalingsregeling is vervallen omdat [gedaagde] zich niet meer aan de betalingsregeling heeft gehouden. Daarna is [eiseres sub 1] deze procedure gestart.

3.De vordering

3.1.
[eiseres sub 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] te voldoen € 1.751,01, dat bestaat uit € 2.079,08 aan hoofdsom, € 77,71 aan wettelijke handelsrente tot 24 juni 2022 en € 311,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met het al ontvangen bedrag van € 717,64. [eiseres sub 1] vordert ook [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente over – na wijziging van eis op de zitting – € 1.751,01 vanaf de dag van dagvaarding tot de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres sub 1] dat [gedaagde] jegens [eiseres sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die is gesloten tussen [eiseres sub 1] en de vennootschap onder firma [onderneming] , waarvan [gedaagde] medevennoot was. [gedaagde] heeft de factuur voor [onderneming] van 9 juni 2020 voor het bedrag van € 2.079,08, ondanks sommaties, gedeeltelijk onbetaald gelaten.
3.3. [eiseres sub 1]
maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiseres sub 1] de vordering uit handen heeft moeten geven.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert als verweer dat de andere vennoot van [onderneming] , zijn ex-partner, ten onrechte overal buiten wordt gehouden, waardoor hij nu alleen opdraait voor de schulden. Zijn ex-partner heeft de vordering van [eiseres sub 1] afgekocht voor € 92,64, waardoor het niet correct is als hij het restant moet betalen. [gedaagde] stelt voor dat hij ook een afkoopbedrag betaalt. Ook wijst [gedaagde] erop dat [eiseres sub 1] voor hem en zijn ex-partner ten onrechte huur- en zorgtoeslag heeft aangevraagd, waardoor hij dit moet terugbetalen aan de Belastingdienst. Bovendien had [gedaagde] door corona geen werk meer. [gedaagde] stelt verder dat [eiseres sub 1] de vordering ten onrechte aan ARAG heeft overgedragen omdat er een betalingsregeling liep.

5.De beoordeling

Hoofdelijke aansprakelijkheid

5.1.
Het staat vast dat de factuur van 9 juni 2020 gaat over een vordering van [eiseres sub 1] op de vennootschap onder firma van [gedaagde] en zijn voormalige mede-vennoot. Op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel is in een vennootschap onder firma elk van de vennoten wegens de verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk verbonden. Dit betekent dat een schuldeiser van de vennootschap elk van de vennoten kan aanspreken op betaling van het volledige bedrag voor de verbintenis die is aangegaan. Dat is ook het geval wanneer de vennootschap door opheffing wordt ontbonden. Op grond van artikel 6:7 Burgerlijk Wetboek (BW) kan [eiseres sub 1] [gedaagde] daarom aanspreken op betaling van het gehele factuurbedrag. De omstandigheid dat [eiseres sub 1] na ontvangst van een betaling van € 92,64 de voormalige medevennoot finale kwijting heeft verleend aan, maakt dit niet anders. Over het voorstel van [gedaagde] dat hij de vordering ook kan afkopen tegen betaling van een deel van de vordering, overweegt de kantonrechter dat [eiseres sub 1] (een deel van) de vordering mag kwijtschelden, maar de kantonrechter kan [gedaagde] hiertoe niet verplichten. De vennoten kunnen elkaar onderling wel aanspreken op hun bijdrageplicht in hun deel van de schuld, maar dat staat los van de hoofdelijke aansprakelijkheid van elke vennoot voor nakoming van de gehele vordering van de schuldeiser.
Verrekening?
5.2.
[gedaagde] voert als verweer tegen de vordering dat [eiseres sub 1] ten onrechte toeslagen voor hem en zijn ex-partner en medevennoot heeft aangevraagd, die hij moet terugbetalen waardoor hij extra kosten heeft. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] , nu hij geen aparte vordering in reconventie heeft ingesteld, zich in deze procedure beroept op verrekening van de vordering met zijn tegenvordering op [eiseres sub 1] . De tegenvordering van [gedaagde] wordt door [eiseres sub 1] gemotiveerd betwist. [eiseres sub 1] stelt dat [gedaagde] en zijn ex-partner uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de door hen aangeleverde (verkeerde) gegevens voor de huur- en zorgtoeslag. [eiseres sub 1] stelt verder dat [gedaagde] haar nooit op de hoogte heeft gesteld dat zij ten onrechte toeslagen voor [gedaagde] en zijn ex-partner heeft aangevraagd en dat de factuur waarvan zij betaling vordert, geen betrekking heeft op de aanvraag van huur- en zorgtoeslag. Aanvullend heeft [eiseres sub 1] tijdens de zitting nog opgemerkt dat [gedaagde] geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de door haar ingediende aanvragen voor toeslagen onjuist zijn geweest. [eiseres sub 1] heeft wel stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aanslagen door de belastingdienst conform de door haar voor [gedaagde] ingediende aangiftes zijn vastgesteld. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de tegenvordering en op de omstandigheid dat de factuur niet gaat over aangevraagde toeslagen maar over andere administratiewerkzaamheden, is de gegrondheid van de tegenvordering van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze vast te stellen. De kantonrechter is verder van oordeel dat de gegrondheid van de vordering van [eiseres sub 1] voldoende vaststaat, zodat de kantonrechter, overeenkomstig art. 6:136 BW, het beroep op verrekening zal verwerpen. [gedaagde] zal de eigen vordering in een aparte procedure aanhangig moeten maken. De (hoogte van de) hoofdsom en de wettelijke handelsrente worden inhoudelijk niet betwist en zullen dus worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.3. [eiseres sub 1]
maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres sub 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter volgt niet het verweer dat [eiseres sub 1] de vordering onnodig aan ARAG heeft gegeven, omdat [gedaagde] op dat moment al in verzuim was. Het gevorderde bedrag van
€ 311,86 overschrijdt niet het tarief zoals dit is bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Vermindering toewijsbare bedrag met gedeeltelijke betalingen
5.4. [eiseres sub 1
stelt dat [gedaagde] in de periode van 1 februari 2021 tot en met 5 januari 2022 € 625,00 heeft betaald en dat namens de medevennoot op 11 januari 2022
€ 92,64 is betaald, zodat in totaal € 717,64 is betaald van € 2.079,08. Dit bedrag strekt ingevolge artikel 6:44 BW eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op het (toewijsbare) bedrag aan (langst) verschenen wettelijke handelsrente van € 77,71 tot en met 23 juni 2022, de hoofdsom en tenslotte op de lopende wettelijke handelsrente. Dit leidt tot het toewijsbare bedrag van € 1.751,01. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding, 28 juni 2022.
Proceskosten
5.5.
[gedaagde] zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 111,03
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde €
398,00(2 punten x tarief € 199,00)
Totaal € 874,03

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.751,01 met de wettelijke handelsrente vanaf 28 juni 2022 tot de voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van
[eiseres sub 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 874,03, waarin begrepen € 398,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.