ECLI:NL:RBMNE:2023:4492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/16/539153 / HA ZA 22-300
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde faillissement en vordering tot uitkering restant op faillissementsrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de beëindiging van het faillissement van eiser. Het faillissement is geëindigd met de betaling van alle erkende schuldeisers. De curator, mr. [gedaagde], heeft een bedrag van € 36.929,50 gereserveerd op de faillissementsrekening voor een voorwaardelijke ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM). Eiser verzoekt om een verklaring voor recht dat het eventuele restant na afwikkeling van de ontnemingsvordering aan hem toekomt en niet aan de vereffenaar in de nalatenschap van zijn vader. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij mr. [gedaagde] in persoon heeft gedagvaard in plaats van in zijn hoedanigheid als curator. De rechtbank heeft echter ook inhoudelijk geoordeeld dat, indien eiser ontvankelijk zou zijn, het resterende bedrag op de faillissementsrekening aan hem toekomt na aftrek van de kosten van de curator. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt, en eiser is veroordeeld in de proceskosten van mr. [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539153 / HA ZA 22-300
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident op grond van artikel 224 Rv,
advocaat mr. J.K.A. van Loo te Amsterdam,
tegen
MR. [gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident op grond van artikel 224 Rv,
advocaat mr. K. van de Peppel te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna [eiser] en Mr. [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 21 december 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de hybride mondelinge behandeling van 7 juli 2023 waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waar partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd. [eiser] heeft de zitting digitaal bijgewoond.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] is curator geweest in het faillissement van [eiser] . Dat faillissement is geëindigd. Op de faillissementsrekening van [eiser] staat nog een bedrag van € 36.929,50. Dat bedrag is gereserveerd voor de voorwaardelijke ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM). Daarover wordt nog geprocedeerd. [eiser] vraagt om de beslissing dat een bedrag dat overblijft nadat de vordering van het OM is afgewikkeld, aan hem wordt betaald.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

Formeel

De ontvankelijkheid
3.1.
Het meest verstrekkende verweer van Mr. [gedaagde] is dat [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij in persoon (pro se) in plaats van zijn hoedanigheid van curator (q.q.) is gedagvaard. De rechtbank volgt hem daarin en licht dat hierna toe.
3.2.
De vorderingen van alle erkende schuldeisers in het faillissement van [eiser] zijn volledig betaald en de slotuitdelingslijst [1] is onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 193 lid 1 Fw is daarmee het faillissement van [eiser] geëindigd. Dat betekent niet dat het curator zijn van mr. [gedaagde] ook is geëindigd. Met het einde van het faillissement eindigt wel zijn beheers- en vereffeningstaak, maar een curator heeft ook daarna nog afwikkelingstaken. Zo moet een curator na het einde van het faillissement nog rekening en verantwoording afleggen (artikel 193 lid 2 Fw).
3.3.
[eiser] wil in deze zaak dat mr. [gedaagde] het bedrag van € 36.929,50 dat nog op de faillissementsrekening staat, onder zich houdt en dat hij (op termijn) bepaalde betalingen doet. Dat kan mr. [gedaagde] alleen in zijn hoedanigheid van curator. Als curator behoort het nog tot zijn taak om het saldo op de faillissementsrekening over te boeken naar de juiste rekeningen. [2] Dit betekent dat [eiser] zijn vorderingen moet instellen tegen mr. [gedaagde] in zijn hoedanigheid van curator. Omdat hij zijn vorderingen alleen tegen mr. [gedaagde] in persoon heeft ingesteld is hij in beginsel niet-ontvankelijk.
3.4.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat in artikel 111 Rv niet is bepaald dat een hoedanigheid moet worden vermeld in de oproeping. Volgens [eiser] moet worden gekeken naar de feiten in de dagvaarding en de formulering van de vorderingen.
3.5.
Ook als [eiser] hierin wordt gevolgd is [eiser] niet-ontvankelijk. In de aanhef van het exploot staat alleen dat mr. [gedaagde] wordt gedagvaard zonder te vermelden dat deze (ook) is uitgebracht tegen mr. [gedaagde] in zijn hoedanigheid van curator. Daaruit is niet zomaar af te leiden dat dat laatste kennelijk wel de bedoeling is. Deze bedoeling kan ook niet worden afgeleid uit de feiten die in de dagvaarding staan of de formulering van de vorderingen. Volgens [eiser] zijn de werkzaamheden van mr. [gedaagde] als curator geëindigd. Daarom heeft [eiser] hem niet als curator gedagvaard. Zoals hiervoor al is besproken, is dit standpunt onjuist.
3.6.
De conclusie is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dat betekent dat de rechtbank in beginsel niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Toch een inhoudelijke beoordeling?
3.7.
Als [eiser] inderdaad niet-ontvankelijk is, wil mr. [gedaagde] toch een inhoudelijk oordeel. Hij zal zich ook aan dat oordeel houden. Er is dus voldoende belang bij een inhoudelijk oordeel [3] .
Inhoudelijk
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.8.
Het oordeel is dat mr. [gedaagde] het verschil tussen € 36.929,50 en de ontnemingsvordering na aftrek van de kosten van mr. [gedaagde] moet betalen aan [eiser] . Verder niet. Hieronder legt de rechtbank dit oordeel uit.
Aan wie komt het gereserveerde bedrag op de faillissementsrekening toe?
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat het op de faillissementsrekening gereserveerde bedrag van € 36.929,50 in ieder geval (deels) toekomt aan het Openbaar Ministerie als de ontnemingsvordering (gedeeltelijk) wordt toegewezen.
3.10.
Tussen partijen is in discussie of [eiser] recht heeft op het bedrag dat op de faillissementsrekening resteert (het surplus) na afwijzing of gedeeltelijke toewijzing van de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie.
3.11.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, is het faillissement van [eiser] geëindigd. Dat betekent dat [eiser] weer de beschikking heeft over zijn vermogen. Dat geldt niet voor het saldo op de faillissementsrekening van € 36.929,50. Daar gaat mr. [gedaagde] over.
3.12.
Als er geld over is na afwikkeling van de vordering van het OM, zijn er in het faillissement geen vorderingen meer die betaald moeten worden. Alle erkende schuldeisers in het faillissement van [eiser] zijn betaald. Wat dan wel nog betaald moet worden zijn de kosten die de curator na einde van het faillissement nog heeft moeten maken, voor zover daarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van het salaris van de curator. Wat er dan nog overblijft moet aan [eiser] (als voormalige failliet) worden betaald.
3.13.
Mr. [gedaagde] heeft het verweer gevoerd dat volgens de rechter-commissaris in het faillissement van [eiser] (mr. P.J. Neijt) en de vereffenaar in de nalatenschap van de vader van [eiser] (mr. [A] ) het surplus in de nalatenschap van de vader van [eiser] valt. Daarom moet volgens hen het surplus aan mr. [A] worden uitgekeerd. Daarvoor geldt het volgende.
3.14.
In maart 2018 hebben mevrouw [B] (de moeder van [eiser] ) en mr. [A] in een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn onder meer afspraken gemaakt over de verdeling van het saldo van een Zwitserse bankrekening waarvan de herkomst onduidelijk was. In de vaststellingsovereenkomst staat hierover:

3. Omdat de herkomst van het saldo op voormelde Zwitserse bankrekening niet kan
worden vastgesteld, wordt gekozen voor de volgende pragmatische oplossing ter
verdeling van dit saldo. Nadat het saldo van voormelde Zwitserse bankrekening aan de nalatenschap is toegevoegd zal dit saldo in drie, gelijke delen worden verdeeld, waarbij een derde deel in de nalatenschap achterblijft, een derde deel aan de faillissementsboedel van [eiser] jr. wordt toegevoegd en een derde deel aan de faillissementsboedel van [onderneming] B.V. zal worden toegevoegd. De rechters-commissarissen in de nalatenschap van [C] sr. (mr. J.J. Dijk) en in het faillissement van [eiser] jr. (mr. P.J. Neijt) hebben toestemming, voor deze verdeling gegeven.”.
3.15.
Of het surplus in de nalatenschap van [C] sr. valt, is een kwestie van uitleg van de vaststellingsovereenkomst. Bij uitleg gaat het erom welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bewoordingen van een (onderdeel van) de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
3.16.
Uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst kan alleen worden afgeleid dat het saldo van de Zwitserse bankrekening in drie gelijke delen zou worden verdeeld en dat één van die delen aan de boedel in het faillissement van [eiser] zou worden toegevoegd. Hieruit blijkt niet dat een eventueel positief saldo na uitdeling weer naar de nalatenschap van [C] sr. moest. Dat was in ieder geval niet de bedoeling van de moeder van [eiser] . Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat met het geld van de Zwitserse bankrekening de schuldeisers in het faillissement zouden worden betaald en dat een eventueel restbedrag aan [eiser] zou worden uitgekeerd. Wanneer het de bedoeling van mr. [A] was om een positief saldo op de faillissementsrekening weer toe te voegen aan de nalatenschap van [C] sr., had het op zijn weg gelegen dit in de vaststellingsovereenkomst vast te leggen. Dat heeft hij niet gedaan, terwijl hij een professionele partij is bij die overeenkomst. Bovendien was volgens de verklaring van mr. [gedaagde] toen naast mr. [A] ook mr. Neijt aanwezig. Ook hij had mr. [A] erop kunnen wijzen dat een eventueel saldo op de faillissementsrekening aan [eiser] zou worden uitgekeerd, tenzij hierover in de vaststellingsovereenkomst iets anders zou worden afgesproken. Dat er een saldo zou overblijven was ook toen zeker een mogelijkheid. Dat was afhankelijk van de uitkomst van de strafzaak waar over de ontnemingsvordering van het OM moest worden beslist.
3.17.
In de gegeven omstandigheden is de conclusie dat het bedrag dat op de faillissementsrekening resteert na afwijzing of gedeeltelijke toewijzing van de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie moet worden uitgekeerd aan [eiser] na aftrek van de kosten van mr. [gedaagde] na datum einde faillissement voor zover niet meegenomen in de salarisbepaling bij einde van het faillissement van [eiser] .
De overige vorderingen
3.18.
Mr. [gedaagde] heeft bevestigd dat hij het bedrag van € 36.929,50 onder zich zal houden totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de ontnemingszaak onder parketnummer 21-003243-20 in kracht van gewijsde heeft beslist. Verder zal hij uit het saldo in het faillissement die ontnemingsvordering betalen voor het bedrag dat is toegewezen in de ontnemingszaak. Bij zijn vorderingen op dit punt heeft [eiser] hoe dan ook geen belang.
Ten slotte
3.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat mr. [gedaagde] per 1 januari 2023 zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. In zijn hoedanigheid van curator heeft mr. [gedaagde] de rechtbank verzocht om mr. Van de Peppel te benoemen in zijn lopende faillissementen. Bij beschikking van 9 december 2022 is mr. Van de Peppel met ingang van die datum benoemd tot curator in de faillissementen van mr. [gedaagde] met uitzondering van het faillissement van [eiser] . Aan het verzoek van mr. [gedaagde] om mr. Van de Peppel ook tot curator in het faillissement van [eiser] te benoemen is door de rechtbank niet voldaan.
3.20.
Op verzoek van mr. Van de Peppel heeft ABN AMRO de faillissementsrekening in het faillissement van [eiser] gekoppeld aan de spilrekening van de boedelrekeningfaciliteit die mr. Van de Peppel bij de bank aanhoudt. De rechtbank gaat ervan uit dat mr. Van de Peppel overeenkomstig zal handelen als duidelijk is wat aan het OM moet worden betaald.
De proceskosten
3.21.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten te compenseren. [eiser] is weliswaar niet-ontvankelijk in zijn vordering, maar daar staat tegenover dat mr. [gedaagde] heeft verzocht de vorderingen inhoudelijk te beoordelen.

4.De verdere beoordeling in het incident op grond van artikel 224

4.1.
[eiser] heeft ongelijk gekregen in het incident en moet daarom de kosten van het incident betalen. De kosten van [eiser] worden begroot op € 598,- (1 punt x tarief II onbepaalde waarde € 598,-).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident op grond van artikel 224
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van mr. [gedaagde] tot op heden begroot op € 598,-;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023. [4]

Voetnoten

1.Productie 1 bij dagvaarding
2.Verder overigens niet, want [eiser] is inmiddels weer vrij om te beschikken over zijn vermogen. Het faillissement is geëindigd.
3.Zie Hoge Raad
4.type: JH (4069)