ECLI:NL:RBMNE:2023:4512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/1856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

CAK Afdeling Bezwaar & Beroep, verweerder

(gemachtigde: de heer A. Boersma).

Inleiding

1. In het primaire besluit van 21 oktober 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres sinds juni 2020 een eigen bijdrage van € 19,- per maand verschuldigd is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft verweerder de openstaande bedragen bij eiseres in rekening gebracht.
2. Met het bestreden besluit van 10 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de ingangsdatum van de bijdrageplicht herroepen en vastgesteld op oktober 2021. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit de bezwaren tegen de maandelijkse facturen die betrekking hebben op de periode september 2020 tot en met september 2021 gegrond verklaard en herroepen. De bezwaren tegen de maandelijkse facturen die betrekking hebben op de maanden oktober 2021 tot en met september 2022 heeft verweerder ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder het openstaande saldo vastgesteld op € 228,-. Dit betreffen de facturen van de maanden oktober 2021 tot en met september 2022. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
3. Doordat eiseres zich niet kan verenigen met het bestreden besluit, heeft zij op 23 maart 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Reeds betaalde bijdrage

7. Eiseres heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat zij de eigen bijdrage van oktober 2021 al heeft voldaan en verweerder dus ten onrechte dit bedrag in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft dit standpunt betwist.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet, bijvoorbeeld aan de hand van een bankafschrift, aannemelijk heeft gemaakt dat de eigen bijdrage van oktober 2021 reeds is betaald. Er is ook verder geen aanknopingspunt het standpunt van eiseres te volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terugwerkende kracht
9. Eiseres is daarnaast van mening dat verweerder onterecht de eigen bijdrage heeft vastgesteld met terugwerkende kracht tot 12 maanden. Zij stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor verweerder de terugwerkende kracht had moeten inkorten of op nihil had moeten stellen.
10. Op grond van artikel 3.5, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is verweerder in beginsel bevoegd de eigen bijdrage met een terugwerkende kracht tot 12 maanden vast te stellen.
11. De terugwerkende kracht kan op grond van artikel 3.5, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit worden ingekort of op nihil worden gesteld, indien verweerder van oordeel is dat het verzuim om de bijdrage op te leggen:
het gevolg is van een ernstige tekortkoming of vertraging in de
gegevensuitwisseling of verwerking daarvan die noodzakelijk is voor het
vaststellen van de bijdrage;
de tekortkoming of vertraging, bedoeld onder a, niet aan cliënt te wijten is; en
zich bijzondere of verzwarende omstandigheden voordoen voor de cliënt.
12. Wanneer sprake is van bijzondere of verzwarende omstandigheden, zoals bedoeld onder c, is door verweerder nader uitgewerkt in de ‘Beleidsregels CAK inkorten termijnen of niet verschuldigd zijn eigen bijdrage Wlz en Wmo 2015’ (hierna: de Beleidsregels). Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels wordt onder bijzondere of verzwarende omstandigheden in de zin van artikel 3.5, zevende lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit door verweerder verstaan de situatie waarin de cliënt:
aantoonbaar in betalingsonmacht verkeert; of
aantoonbaar in staat van schuldsanering of faillissement verkeert;
aantoonbaar een schuldsanering of faillissement met een schone lei heeft afgesloten in het jaar waarin de eigen bijdrage wordt vastgesteld en/of herzien; of
uit eigen beweging verweerder heeft geïnformeerd over een foutieve en/of ontbrekende vaststelling en/of herziening van de eigen bijdrage en verweerder hier onvoldoende of inadequaat op heeft gereageerd.
13. Niet in geschil is dat aan de eerste twee vereisten onder a en b van artikel 3.5, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit wordt voldaan. Partijen verschillen van mening of aan het vereiste onder c. wordt voldaan. Eiseres is in dat kader van mening dat wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, onder d, van de Beleidsregels. Eiseres vindt dat zij door middel van een brief van 8 augustus 2022 uit eigen beweging verweerder heeft geïnformeerd over het ontbreken van een vaststelling van de eigen bijdrage en dat verweerder hier inadequaat op heeft gereageerd.
14. De rechtbank overweegt dat eiseres met de brief van 8 augustus 2022 verweerder niet heeft geïnformeerd van een ontbrekende vaststelling van de eigen bijdrage. De brief betreft een reactie op een brief van verweerder van 28 juli 2022 waarin wordt gemeld dat op dat moment sprake was van een openstaand saldo van € 19,-. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van de Beleidsregels. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres heeft zich verder beroepen op nieuwe wetgeving die ten gunste van haar zou moeten komen. Zij heeft echter niet kunnen concretiseren om welke wetgeving het gaat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Proceskostenvergoeding
16. Tot slot vindt eiseres dat verweerder in bezwaar onterecht haar verzoek om een (proces)kostenvergoeding heeft afgewezen.
17. Vaststaat dat eiseres in persoon procedeerde en namens haarzelf optrad in de procedure. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in dat geval geen aanleiding, nu deze vergoeding ziet op de situatie dat eiseres zou worden bijgestaan door een derde, die voor rechtsbijstand kosten in rekening brengt.
18. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres doelde op een vergoeding van verletkosten. Ongeacht of eiseres in aanmerking zou komen voor een vergoeding van verletkosten, overweegt de rechtbank dat verweerder dit in de bezwaarfase niet zo heeft opgevat en zo ook niet heeft hoeven opvatten. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres zich presenteert als specialist binnen het sociale zekerheidsrecht en dat van iemand zoals haar dus mag worden verwacht dat zij het verschil weet tussen proceskosten en verletkosten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar (proces)kosten. Voor schadevergoeding zoals door eiseres is gevraagd bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.