ECLI:NL:RBMNE:2023:4535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/1814
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van justitiële antecedenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beoordeeld. Eiser, een taxichauffeur, had op 10 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een VOG, die door de Minister voor Rechtsbescherming op 6 oktober 2021 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op meerdere strafbare feiten die eiser had gepleegd, waaronder verkeersovertredingen en een veroordeling voor een plofkraak in Duitsland. De rechtbank oordeelt dat de Minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat de strafbare feiten van eiser een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de VOG in overeenstemming is met de beleidsregels die zijn opgesteld voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Eiser betoogt dat de sepotbeslissing van een eerdere zaak niet meegewogen had mogen worden, maar de rechtbank oordeelt dat sepotbeslissingen wel degelijk relevant zijn in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's die voortvloeien uit de justitiële antecedenten van eiser zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, (verweerder)

(gemachtigde: mr. W. El Boudakhani).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is taxichauffeur en wil een chauffeurskaart aanvragen bij [bedrijf] B.V. Voor deze aanvraag moet hij beschikken over een VOG. Op 10 augustus 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiser de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels). Daarnaast heeft verweerder het specifieke screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart toegepast.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie systeem (JDS) blijkt dat over eiser meerdere strafbare feiten zijn vermeld. Er geldt voor eiser een terugkijktermijn van vijf jaren vermeerderd met acht maanden en achtentwintig dagen, omdat eiser voor de duur van die periode een vrijheidsstraf dan wel een preventieve hechtenis heeft ondergaan. Het gaat om de volgende strafbare feiten:
  • Het overschrijden van de maximumsnelheid. Eiser heeft hiervoor op 20 oktober 2020 een strafbeschikking opgelegd gekregen (geldboete € 570,-).
  • Het als bestuurder onverzekerd rijden. Eiser heeft hiervoor op 12 september 2019 een strafbeschikking opgelegd gekregen (boete € 550,- subs. 11 dagen hechtenis).
  • Een veroordeling in Duitsland voor gekwalificeerde diefstal (lees: plofkraak). Eiser is hiervoor in Duitsland veroordeeld op 11 juli 2019 (gevangenisstraf 3 jaren en 6 maanden. Daarnaast andere straffen en maatregelen opgelegd, het verbod om met minderjarigen te werken of activiteiten uit te oefenen en verlies/schorsing van het recht om een bepaald openbaar ambt uit te oefenen)
  • Het als bestuurder onverzekerd rijden. Eiser is hiervoor op 6 maart 2019 veroordeeld (geldboete € 600,- subs. 12 dagen hechtenis)
  • Het beledigen van een ambtenaar in functie. Deze zaak is 28 januari 2019 geseponeerd (op grond van onvoldoende nationaal belang)
  • Het als bestuurder onverzekerd rijden. Eiser is hiervoor op 15 augustus 2018 veroordeeld (geldboete € 550,- subs. 11 dagen hechtenis)
  • Het als bestuurder onverzekerd rijden. Eiser is hiervoor een strafbeschikking opgelegd gekregen op 30 mei 2018 (geldboete € 550,- subs. 11 dagen hechtenis)
  • Het niet voldoende aan de rijbewijsplicht op 7 februari 2016 en 20 maart 2016. Eiser heeft hiervoor tweemaal een strafbeschikking opgelegd gekregen op 7 februari 2017 (geldboete € 240,-).
4. Deze strafbare feiten vormen volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Beleidsregels. Ook is verweerder van mening dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s zoals die door middel van het objectieve criterium zijn vastgesteld, zwaarder dienen te wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG. Daarmee is ook voldaan aan het subjectieve criterium. In dit kader heeft verweerder laten meewegen dat eiser ook buiten de terugkijktermijn voorkomt in het JDS.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag om een VOG heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag om een VOG op goede gronden heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het objectieve criterium
8. De rechtbank overweegt dat verweerder voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels heeft opgesteld. [1] In deze beleidsregels is in paragraaf 3.2 bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd.
9. Verweerder heeft voor zijn beoordeling het screeningsprofiel van een chauffeurskaart in de taxibranche gebruikt. Volgens de omschrijving van dit screeningsprofiel is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Een van de risico’s behorend bij dit profiel is dat de veiligheid van passagiers en medeweggebruikers in gevaar kan worden gebracht. Verder is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers en moet de houder van de kaart kunnen omgaan met contant en giraal geld. Door de één op één relatie in de auto is ook het risico van diefstal en verduistering is aanwezig, volgens het risicoprofiel.
10. Eiser betoogt dat niet is voldaan aan het objectieve criterium. Het is voor eiser onbegrijpelijk waarom de sepotbeslissing van 28 januari 2019 over een zaak waarbij eiser een ambtenaar in functie zou hebben beledigd nog steeds aan eiser wordt tegengeworpen. Verweerder mag weliswaar ook sepotbeslissingen aan het besluit ten grondslag leggen, maar de schuld van eiser is nimmer komen vast te staan, zodat dit niet aan de afwijzing ten grondslag kan worden gelegd. Het gaat om een simpele zaak, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat er op dat moment onvoldoende bewijs was om tot enige veroordeling te kunnen komen. Daarnaast resteren er nog een aantal ‘oudere’ feiten.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser het in dit verband er niet mee eens is dat deze sepotbeslissing wordt meegewogen bij de vraag of is voldaan het objectieve criterium. Over de overige strafbare feiten die verweerder heeft betrokken bestaan tussen partijen geen discussiepunten meer.
12. De rechtbank overweegt dat onweersproken is dat sepotzaken kunnen worden betrokken bij de beoordeling van het objectieve criterium. Bij sepotbeslissingen wordt in het algemeen onderscheid gemaakt tussen beleidssepots en technische sepots. In paragraaf 3.2.1. van de beleidsregels [2] staat dat de minister beleidssepots in de beoordeling betrekt of moet worden overgegaan tot afgifte van een VOG. De rechtbank vindt hiervoor steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3] In dit geval is sprake van een beleidssepot. Dit betekent dat verweerder de sepotbeslissing heeft mogen meenemen bij het objectieve criterium. De overige strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld, te weten meerdere verkeersovertredingen (onverzekerd, te hard en zonder rijbewijs rijden) en een plofkraak, staan niet ter discussie. Al deze feiten vormen een belemmering voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur. Deze feiten vallen voorts binnen de terugkijktermijn en zijn niet gedateerd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het subjectieve criterium
13. De rechtbank overweegt dat verweerder, ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium, toch over dient te gaan tot verstrekking van de VOG als het belang dat een aanvrager daarbij heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving. [4] Verweerder heeft hierbij beoordelingsruimte en de rechtbank toetst het besluit van verweerder dan ook terughoudend. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de manier van afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Wijze van afdoening van de strafzaak
14. Eiser voert aan dat de verkeersovertredingen die binnen de terugkijktermijn vallen zijn afgedaan met boetes en zijn hem niet zwaar aangerekend. Over de Duitse veroordeling van 2019 merkt eiser op dat hij zijn straf enige tijd geleden al heeft uitgezeten en al vanaf september 2020 in vrijheid leeft. Hij heeft geruime tijd geen strafbare feiten meer begaan, met uitzondering van de snelheidsovertreding in oktober 2020. Gelet op het verleden en het tijdsverloop tussen de eerdere feiten en het laatste feit en het heden is duidelijk te zien dat eiser een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven. De kans op herhaling is klaarblijkelijk niet meer aanwezig. Ook is de beroepsprocedure over eisers verblijfsvergunning gegrond verklaard. Een bestuursrechter heeft reeds beoordeeld dat de kans op herhaling, te weten actuele bedreiging van een fundamenteel belang voor de samenleving, onvoldoende is. De Immigratie- en Naturalisatiedienst dient in die zaak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
15. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de veroordeling van 6 maart 2019 voor onverzekerd rijden met een boete van € 600,- en de strafbeschikking van 20 oktober 2020 voor overschrijden van de maximumsnelheid met een boete € 570,- feiten zijn die niet licht zijn afgedaan, in vergelijking met eerdere veroordeling voor dezelfde strafbare feiten. Deze wijze van afdoening heeft verweerder mogen betrekken bij de ernst en omvang van de door eiser gepleegde delicten. Daarnaast heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser in Duitsland is veroordeeld voor een plofkraak waarvoor een gevangenisstraf is opgelegd. Het gaat hier om ernstige en voor de afgifte van de VOG relevante feiten waarvoor eiser door de strafrechter en/of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is gehouden en bestraft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tijdsverloop en hoeveelheid antecedenten
16. Eiser voert aan dat tussen de verschillende overtredingen van de Wegenverkeerswet relatief veel tijd zit. Dit toont aan dat het incidenten betreffen en geenszins een vaste rijstijl is van eiser. Voorts is te zien dat het afgelopen anderhalf jaar eiser geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het tijdsverloop niet in het voordeel van eiser meeweegt. De laatste strafbeschikking dateert van 20 oktober 2020. Gezien de hoeveelheid antecedenten en het feit dat eiser tot september 2020 nog in detentie zat, mag in het licht van de geldende terugkijktermijn worden verwacht dat eiser laat zien over langere tijd niet meer met justitie in aanraking te komen. Dat de frequentie van (strafbare) feiten in het verleden hoger lag, en naar het idee van eiser daarom al lange tijd is verstreken sinds het laatste feit, doet hieraan niet af. Daarnaast heeft verweerder bij zijn weging mogen betrekken dat eiser ook buiten de terugkijktermijn in aanraking is geweest met justitie wegens gewelds- en vermogensdelicten en handelen in strijd met de Opiumwet. Ook hier heeft verweerder belang aan mogen hechten, ondanks dat dit feiten zijn die buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden. Dit geeft een indicatie dat over de kans dat eiser wederom met justitie in aanraking komt.
De persoonlijke omstandigheden van eiser
18. Daartegenover staat het belang van eiser. Eiser voert daartoe aan dat afwijzing van de VOG ertoe zal leiden dat hij zijn baan zal kwijtraken, althans dat hij zijn werkzaamheden niet zal kunnen starten. Het zal voor eiser dan ook niet makkelijk zijn om op korte termijn een andere baan te vinden. Ook thans heeft eiser nog geen nieuwe baan gevonden, ondanks dat de arbeidsmarkt lijkt te springen om werknemers. Het is telkenmale de VOG waar eiser tegenaan loopt en zijn verleden die hem daarbij in de weg staat. Eiser heeft zijn leven op de rit en wenst dit ook voort te zetten. Door het thans genomen besluit tot afwijzing van de VOG kan eiser zijn werkzaamheden niet uitoefenen en zit hij zonder baan en inkomen (behoudens een uitkering). Eiser heeft geen opleiding van betekenis, zodat voor hem een andere baan vinden moeilijk zal worden. Eiser heeft voorts zelfstandig hulp ingeschakeld van de Tussenvoorziening en heeft inmiddels een huurovereenkomst en een zorgovereenkomst met De Waag. Er hangt veel af van deze VOG voor eiser. Dat is niet alleen het behoud van zijn woning door een inkomen, maar ook het behoud van zijn verblijfsvergunning.
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. De belangen van eiser zijn hierbij voldoende gemotiveerd meegewogen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser te recent met justitie in aanraking is gekomen wegens meerdere strafbare feiten, die geenszins zijn te verenigen met het doel van de aanvraag en waarbij sprake is van herhaling. Dat meerdere strafbare feiten binnen de terugkijktermijn licht zijn afgedaan, volgt de rechtbank niet en zou ook niet opwegen tegen de hoeveelheid verkeersdelicten waarvoor hij is veroordeeld dan wel een strafbeschikking heeft gekregen. Deze feiten zijn niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Dit nog los van de andere strafrechtelijke feiten waarvoor eiser is vervolgd. Dat eiser ter zitting heeft verklaard dat het nu beter met gaat heeft hij niet onderbouwd met stukken. Telefonisch verkregen informatie van De Waag en eisers begeleiders is daartoe onvoldoende. Van eiser mag worden verwacht dat hij over een langere periode laat zien dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, alvorens eiser in aanmerking komt voor een VOG. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Dat een bestuursrechter in een verblijfsrechtelijke procedure zijn beroep gegrond heeft verklaard omdat Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende oog heeft gehad voor de persoonlijke omstandigheden van eiser, is voor de beoordeling van deze aanvraag ter verkrijging van een VOG niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het opvallend is dat aan eiser wel een VOG is gegeven ter zake van een ondernemersvergunning bij [bedrijf] B.V. Daar is ook getoetst aan de punten informatie, geld, goederen en diensten, zakelijke transacties, proces, personen, alsmede aansturen organisatie. Dit zijn dezelfde punten die getoetst zijn in deze procedure.
22. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvragen voor een chauffeurskaart en voor een ondernemersvergunning niet met elkaar te vergelijken zijn. Het screeningsprofiel voor een ondernemingsvergunning is anders dan voor een chauffeurskaart, aangezien een taxichauffeur passagiers vervoert en de zorg heeft over veiligheid van deze passagiers en andere medeweggebruikers. Bovendien komt verweerder een eigen beoordeling toe. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

23. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser om afgifte van een VOG heeft mogen afwijzen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
24. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
(De griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
wetten.nl - Regeling - Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. […]
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, […] worden meegewogen bij de beoordeling. […]
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−de afdoening van de strafzaak;
−het tijdsverloop;
−de hoeveelheid antecedenten. […]
Screeningsprofielen VOG NP
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij [bedrijf] . In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.

Voetnoten

1.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcr. 2017, 68620
2.VOG NP-RP 2018
4.Zie paragraaf 3.3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcrt. 2017, 68620.