Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter heeft daartoe beoordeeld of de sluiting moet worden geschorst in afwachting van de beslissing van de burgemeester op het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft daarbij de kans van slagen van het bezwaarschrift, en daarmee de rechtmatigheid van de sluiting, beoordeeld. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
3. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit voorlopige oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker in dit geval niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Hoewel verzoeker geen financiële stukken heeft overgelegd, waaruit een acute financiële noodsituatie blijkt, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de sluiting voor verzoeker als startend ondernemer een grote impact heeft op de bedrijfsvoering van zijn onderneming. Daarbij is verzoeker kostwinner voor zijn gezin, waardoor aannemelijk is dat verlies van inkomsten uit zijn garagebedrijf gevolgen zal hebben.
6. Op grond van artikel 2:43a APV 2011 is de burgemeester bevoegd in het belang van de openbare orde een gebouw voor een bepaalde duur sluiten.
7. Dit betekent dat de burgemeester alleen tot een sluiting over kan gaan als de openbare orde dat vereist. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de garage noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde.
8. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de garage pand noodzakelijk is, dient hij zich er vervolgens van te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur van de sluiting in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel.
Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
9. Volgens de beleidsregel en het daarin opgenomen stappenplan, besluit de burgmeester, als er sprake is van criminele activiteiten die een ernstige verstoring van de openbare orde opleveren (categorie 1), tot een sluiting voor de duur van drie maanden. Heling wordt gerekend tot de categorie 1 incidenten. Als een eigenaar/ondernemer verwijtbaar heeft gehandeld (de activiteiten heeft getolereerd, gefaciliteerd, aan deelgenomen, etc) is sprake van verzwarende omstandigheden. In die gevallen kunnen stappen worden overgeslagen.
10. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak is om de garage te sluiten. Er is geen sprake van een verstoring van de openbare orde. De politie was al op 18 april 2023 ter plaatse. Dat is maanden geleden. Verzoeker is al die tijd zijn garagebedrijf blijven uitoefenen, zonder dat zich nieuwe incidenten hebben voorgedaan. Het gaat ook niet om een drugspand. Volgens verzoeker is er ook geen bekendheid van het bedrijfspand in het criminele circuit. En is er geen loop naar het pand, anders dan van klanten die hun auto voor reparatie aanbieden. Gesteld wordt dat er mensen met antecedenten langskwamen, maar dat maakt het niet anders. Niet valt in te zien welk belang er nog met de sluiting is gediend. Dit te meer nu verzoeker zelf geen antecedenten heeft en hij niet persoonlijk betrokken was bij de criminele activiteiten van zijn zwager. Hij is na zijn verhoor weer vrijgelaten en wordt ook niet verder vervolgd. De voertuigen zijn in beslag genomen en zijn zwager zit nog in voorarrest. Verzoeker zal zijn zwager geen toegang meer verlenen tot de garage. Een sluiting van de garage zou voor zijn buren en klanten meer vragen oproepen dan dat het de openbare orde zou herstellen.
11. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er weldegelijk een noodzaak is om de garage te sluiten. Gezien het grote aantal voertuigen dat in verzoekers bedrijfspand is aangetroffen dat van diefstal of heling afkomstig is, en het feit dat het bedrijfspand bezocht werd door personen met antecedenten op het gebied van diefstal en heling, acht de burgemeester het aannemelijk dat de bedrijfsvoering van de garage op voertuigencriminaliteit was gericht, dan wel deze criminaliteit faciliteerde. Ook acht de burgemeester het vanwege diezelfde redenen aannemelijk dat de garage van verzoeker bekendheid geniet in het criminele circuit. De burgemeester acht het verder aannemelijk dat verzoeker ook persoonlijk bij deze criminele activiteiten betrokken is. Verzoeker was vrijwel dagelijks in het bedrijfspand aanwezig en was ook zelf bezig met de motoren. Wanneer een garagehouder vermoedelijk criminele activiteiten pleegt, dan wel faciliteert, is er volgens de burgemeester sprake van ondermijning, waardoor de boven- en de onderwereld met elkaar verweven raken. De burgemeester acht de tijdelijke sluiting van de garage noodzakelijk om de loop naar de garage te doorbreken, een signaal naar de ondermijnende criminaliteit af te geven en om de openbare orde te herstellen. De belangen van verzoeker (en zijn gezin) zijn daaraan volgens de burgemeester ondergeschikt. De burgemeester heeft hiertoe verwezen naar de bestuurlijke rapportage van 25 april 2023 en de aanvullende bestuurlijke rapportage van 21 augustus 2023.
12. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat er een noodzaak is om tot tijdelijke sluiting van het bedrijfspand over te gaan. De voorzieningenrechter komt tot dit van oordeel om de volgende redenen.
13. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat van de 21 voertuigen die in verzoekers bedrijfspand zijn aangetroffen (motoren en quads) 16 motoren en 1 quad gestolen waren, dat daarop gestolen onderdelen zaten of dat het chassisnummer was vervalst. Uit de aanvullende rapportage en de daarbij behorende foto’s - zoals nader toegelicht ter zitting - blijkt dat een aantal van de aangetroffen motoren (niet zijnde sportmotoren) geen kentekenplaatje had. Van de zijde van de burgemeester is ter zitting toegelicht dat dit opmerkelijk is gezien de wettelijke verplichting daartoe. Bij een aantal andere motoren was het stuur en de (volledige) koplampunit gedemonteerd. Ter zitting is toegelicht dat ook dit opmerkelijk is, omdat een dergelijke demontage voor onderhoud of reparatie vrijwel nooit nodig is, maar die wel nodig is om bij het chasisnummer te kunnen om het te kunnen bewerken. Gelet op de hoeveelheid gestolen voertuigen in de garage en de staat waarin zij zijn aantroffen, heeft de burgemeester het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk kunnen vinden dat de bedrijfsvoering van verzoeker was gericht op voertuigcriminaliteit, waaronder het vervalsen van chassisnummers. De voorzieningenrechter hecht daarbij ook waarde aan het feit dat bij het onderzoek van het huis van de zwager in de schuur gereedschap voor het bewerken van het chasisnummers is aangetroffen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat gezien het voorgaande in samenhang met het feit dat een aantal bezoekers van de garage strafrechtelijke antecedenten op het gebied van onder meer diefstal en heling hebben, het niet onaannemelijk is dat er sprake was van enige loop naar de garage en dat de garage bekendheid geniet in het criminele circuit.
14. Gezien dit alles is er naar het voorlopig oordeel van de rechtbank sprake van een noodzaak tot sluiting. In het tijdsverloop heeft de burgemeester geen reden hoeven zien om van de sluiting af te zien. Het gaat in dit geval om een ernstig feit – heling – een delict dat in de beleidsregel wordt gerekend tot de zwaardere strafrechtelijke handelingen van categorie 1.
15. De stelling van verzoeker dat hij niets van de criminele activiteiten wist en er niet bij betrokken was, behoeft op dit punt geen bespreking. Persoonlijke verwijtbaarheid is niet vereist voor het aannemen van een noodzaak tot sluiting. Deze stelling kan wel een rol spelen bij de vraag naar de evenwichtigheid/evenredigheid van het besluit tot sluiting van de garage. De voorzieningenrechter beoordeelt die vraag hierna.
Evenwichtigheid van het besluit
16. Verzoeker voert aan dat hem geen verwijt treft en dat de sluiting gelet op de gevolgen niet evenredig is. Verzoeker wist niet dat de motoren of onderdelen daarvan gestolen waren en hij dat ook niet had hoeven weten. De motoren waren via zijn zwager in de garage terechtgekomen en verzoeker had geen vermoeden dat daarmee iets mis zou zijn. Hij had geen reden om aan zijn zwager te twijfelen. De motoren werden niet verhandeld, maar alleen gerepareerd, zodat verzoeker niet had hoeven te onderzoeken of een voertuig gestolen is of gestolen onderdelen bevat. Verzoeker is een jonge ondernemer die het bedrijfspand pas per 1 januari 2023 heeft overgenomen. Verder voert verzoeker aan dat hij kostwinner is. Hij heeft een minderjarig kind en zijn vrouw is zwanger en werkt niet. Bij sluiting van het pand zal de verhuurder de huurovereenkomst ontbinden, wat zal leiden tot een verlies van het klantenbestand, gezichtsverlies van verzoeker en tot zijn faillissement. De gevolgen van een sluiting zijn dan te groot in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens verzoeker had de burgemeester daarom moeten volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing, een voorwaardelijke sluiting of een last onder dwangsom.
17. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat verzoeker – of hij nu betrokken was bij de criminele activiteiten of niet - als eigenaar van de onderneming en als huurder van het bedrijfspand verantwoordelijk is voor hetgeen er in het bedrijfspand gebeurt. Gelet hierop mag van verzoeker gevraagd en verwacht worden dat hij zich vergewist van de handelswijze van iemand die onder zijn verantwoordelijkheid werkt en van wat er in zijn garage gebeurt. Niet gebleken is dat verzoeker daar ook maar enige poging toe heeft gedaan. Hij heeft geen uitleg gegeven over de wijze waarop de voertuigen in het bedrijfspand gekomen zijn – anders dan dat dat via zijn zwager is gegaan – of over de vraag welke contacten hij heeft gehad met de klanten en welke reparties er uitgevoerd moesten worden. Verzoeker heeft evenmin facturen van de reparaties overgelegd die bij de betreffende voertuigen behoren. Daarbij komt dat het verzoeker had moeten opvallen dat bij een aantal motoren het kenteken ontbrak en de koplampunits waren gedemonteerd. De burgemeester stelt zich bovendien op het standpunt dat aannemelijk is dat verzoeker weldegelijk een (faciliterende) rol speelde bij de criminele activiteiten. De burgemeester heeft daartoe onder meer gewezen op het feit dat op camerabeelden meerdere keren is te zien is dat verzoeker (samen met zijn zwager) motoren naar binnen of buiten reed.
18. De voorzieningenrechter is het eens met de burgemeester dat verzoeker als eigenaar van de onderneming en als huurder van het bedrijfspand verantwoordelijk is voor wat er in het bedrijfspand gebeurt. Gelet op de aanvullende bestuurlijke rapportage en daarbij behorende foto’s, en de toelichting van de zijde van de burgemeester op de zitting zoals hiervoor onder punt 13 is omschreven, ontbrak bij verschillende motoren het kenteken of het stuur en de koplampunit. Toegelicht is dat dit allebei opmerkelijk. De voorzieningen volgt daarom het standpunt van verweerder dat verzoeker – zelfs wanneer hij zoals hijzelf stelt in het geheel niet bij de criminele activiteiten betrokken zou zijn geweest - een vermoeden had kunnen hebben, dan wel moeten hebben dat er iets met de motoren aan de hand was. Dit te meer nu verzoeker zelf heeft verklaard wel eens aan de motoren werkzaamheden uit te voeren en hij – terwijl hij ook heeft verklaard zelf de administratie te hebben gedaan - geen facturen behorende bij de voertuigen heeft overgelegd. Het feit dat de onderzoeksplicht van een garagebedrijf bij reparatie van voertuigen mogelijk minder ver strekt dan bij een bedrijf dat in voertuigen handelt, maakt dat niet anders.
19. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgmeester gezien de ernst van de constateringen bij zijn afweging om het bedrijfspand te sluiten aan de omstandigheid dat verzoeker een jonge ondernemer en kostwinner is, minder belang heeft mogen hechten. Ook de met de sluiting gepaard gaande (financiële) gevolgen door verlies van bonafide klanten en/of het gezichtsverlies van verzoeker, heeft de burgmeester daarbij minder zwaar kunnen laten wegen. Het missen van inkomsten is immers inherent aan het sluiten van de garage. Verzoeker heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de sluiting zal leiden tot een financiële noodsituatie of dat hij zijn garagebedrijf niet (tijdelijk) in een ander bedrijfspand kan voortzetten. Dat zijn zwager in voorarrest zit en verzoeker hem de toegang tot de garage heeft ontzegd, betekent evenmin dat de burgemeester daarom van sluiting heeft moeten afzien. Het geven van een waarschuwing of het opleggen van een boete, heeft de burgemeester in dit geval onvoldoende effectief kunnen achten.
20. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is gezien het voorgaande het besluit dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de garage tijdelijk moet sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.