Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.088667.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn, naar voren hebben gebracht.
2.TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1 primair:in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 in een pand aan de [adres] en/of [adres] in [woonplaats] samen met (een) ander(en) en in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een grote hoeveelheid van 834 hennepplanten heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad;
Feit 1 subsidiair:
medeplichtig is geweest aan het onder 1 primair tenlastegelegde door in de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 in Bussum (een gedeelte van) voornoemd pand voor hennepteelt ter beschikking te stellen;
Feit 2 primair:in de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 in Bussum samen met (een) ander(en) en door middel van braak en/of verbreking een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit heeft gestolen van Liander N.V.;
Feit 2 subsidiair:medeplichtig is geweest aan het onder 2 primair tenlastegelegde door in de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 in Bussum (een gedeelte van) voornoemd pand voor de diefstal van elektriciteit ter beschikking te stellen.
3.VOORVRAGEN
3.1
Geldigheid van de dagvaarding, bevoegdheid van de rechtbank en schorsing van de vervolging
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte is, omdat met de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), die niet kan worden gecompenseerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de overschrijding van de redelijke termijn negatieve gevolgen voor mogelijke onderzoekswensen en de waarheidsvinding heeft. Ook heeft hij aangevoerd dat een strafrechtelijke interventie vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn geen meerwaarde heeft en bovendien de positieve ontwikkelingen van verdachte verstoort.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat hij ontvankelijk in de vervolging van verdachte is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn van berechting volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot de nietontvankelijk van het Openbaar Ministerie leidt. Verdachte heeft al in 2017 een verklaring afgelegd, die hij ter terechtzitting weliswaar aanvult, maar zonder daarin concreet te zijn. Daarnaast heeft de verdediging geen onderzoekswensen ingediend. Verdachte is dan ook niet in zijn verdediging geschaad en ook de waarheidsvinding is niet in het geding. Aldus is sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overweegt de rechtbank dat de redelijke termijn voor berechting blijkens vaste jurisprudentie 24 maanden bedraagt. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 5 april 2017. Dat is de datum waarop verdachte door de politie als verdachte in de onderhavige strafzaak is gehoord, uit welke handeling hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 20 september 2023. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal ruim 77 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van ruim 53 maanden.
De rechtbank overweegt voorts dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de enkele overschrijding van de redelijke termijn voor berechting geen grond voor een nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie oplevert, ook niet indien sprake is van een aanzienlijke overschrijding van die redelijke termijn. Het kan wel een rol spelen bij de afdoening van de strafzaak. Dat de waarheidsvinding, verdedigingsrechten of andere beginselen van behoorlijke procesorde in deze strafzaak ten nadele van verdachte in het geding zijn gekomen, heeft de raadsman op geen enkele wijze concreet gemaakt.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4.VRIJSPRAAK
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde en acht het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat de pleegperiode van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde aanvangt op 20 juni 2016.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit, omdat op basis van de inhoud van het procesdossier niet het door verdachte (mede)plegen van dan wel het medeplichtig zijn aan die feiten kan worden bewezen verklaard en het erop lijkt dat de huurovereenkomst en het energiecontract die op naam van verdachte zijn gezet, zijn vervalst.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij de eerst ter terechtzitting gegeven verklaring van verdachte dat hij de huurovereenkomst en het energiecontract voor het pand niet zelf heeft ondertekend ongeloofwaardig acht, omdat dit strijdig is met de bij de politie door verdachte gegeven bevestiging dat het kan kloppen dat de politie beschikt over een huurcontract voor het pand dat
door hemals huurder is ondertekend en dat daarnaast geenszins aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van identiteitsfraude. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte huurder is geweest van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen.
door hemals huurder is ondertekend en dat daarnaast geenszins aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van identiteitsfraude. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte huurder is geweest van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen.
De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van het procesdossier niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat verdachte in de periode zoals die is ten laste gelegd een bijdrage van voldoende gewicht aan de hennepkwekerij heeft geleverd waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van kort gezegd het telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten, zoals hem onder 1 primair is verweten. De omstandigheden dat verdachte in de ten laste gelegde periode met betrekking tot dit pand zowel een huurovereenkomst als een energiecontract op zijn naam had staan, acht de rechtbank in het geval van verdachte onvoldoende om de hem onder 1 subsidiair verweten medeplichtigheid aan dit feit aan te nemen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om een gedeelte van dat pand ter beschikking te stellen voor het telen van hennepplanten.
Ook volgt uit het procesdossier niet dat verdachte betrokken is geweest bij het onder 2 primair ten laste gelegde (mede)plegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking door een elektriciteitsaansluiting die gemaakt was in de kelder van het pand waarvan hij een gedeelte huurde. Dat verdachte dit pand opzettelijk ter beschikking heeft gesteld voor de diefstal van elektriciteit, zoals hem onder 2 subsidiair is verweten, kan op basis van het procesdossier evenmin worden vastgesteld.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het er in de kern op neerkomt dat verdachte huurder van het pand is geweest en dat hij een energiecontract op zijn naam heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende om tot een strafrechtelijke veroordeling te komen voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij en diefstal van stroom. Een en ander roept weliswaar vragen op, maar is onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
5.BESLISSING
De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en I. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij (op een of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres] en/of [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 834 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, althans een hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks
de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft/hebben geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] en/of [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 834 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 27 december 2016 te [woonplaats] , gemeente Gooise Meren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid van 236.511 kWh elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , onbekend gebleven personen en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , onbekend gebleven personen en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en of verbreking bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of
omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 27 december 2016 te Bussum, gemeente Gooise Meren in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of onbekend gebleven persoon/personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de diefstal van elektriciteit ter beschikking te stellen.