ECLI:NL:RBMNE:2023:5130

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
16.295893.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met letsel, straatroof en vernieling; vrijspraak van poging doodslag en andere feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die betrokken was bij een gewelddadige straatroof op 6 oktober 2022 in Almere. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor openlijk geweld met letsel tot gevolg en straatroof, maar heeft hem vrijgesproken van poging tot doodslag, diefstal met een valse sleutel, bedreiging en winkeldiefstal. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De verdachte heeft wel bekend dat hij geweld heeft gebruikt tijdens de straatroof, waarbij het slachtoffer werd bedreigd en beroofd van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een iPhone en portemonnee. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 210 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder elektronische monitoring en behandeling voor zijn gedragsproblemen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, hoofdelijke toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.295893.22 (P)
ma
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2008] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , te [postcode 1] [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [verdachte (voornaam)] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzittingen van 5 september en 12 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en van hetgeen [verdachte (voornaam)] en zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, alsmede mr. S.C. van Bunnik, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundigen mevrouw [A] , raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en mevrouw [B] , jeugdreclasseringswerker van [instelling 1] ( [instelling 1] ), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat [verdachte (voornaam)] :
feit 1, primair:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door tegen zijn hoofd te schoppen, op zijn hoofd te stampen en/of op zijn hoofd te springen,
subsidiairten laste gelegd als openlijke geweldpleging;
feit 2:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen een portemonnee, bankpas, geldbedrag, pincode, ov-chipkaart, zorgpas, identiteitskaart, oplader en rookwaren van [slachtoffer] heeft gestolen, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemd persoon,
cumulatief/alternatieften laste gelegd als afpersing samen met een ander of anderen;feit 3:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen meerdere geldbedragen van [slachtoffer] heeft gestolen, door (onbevoegd) gebruik te maken van een pinpas en/of bankapp met een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemd persoon;
feit 4:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen [slachtoffer] (woordelijk) heeft bedreigd met de dood en/of zware mishandeling;
feit 5:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen opzettelijk en wederrechtelijk een fiets van [slachtoffer] heeft vernield;
feit 6:op 6 oktober 2022 te Almere met een ander of anderen een blikje Red Bull van de [winkel 1] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte (voornaam)] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde dient [verdachte (voornaam)] te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat aangever in de avond van 6 oktober 2022 op de openbare weg door meerdere jongens, waaronder [verdachte (voornaam)] , is belaagd en aangevallen. Verdachten hebben aangever, nadat hij op de grond was gevallen, meermaals tegen zijn hoofd geschopt. Ook hebben twee jongens, waaronder [verdachte (voornaam)] , met beide voeten richting het hoofd van aangever gesprongen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen van poging tot doodslag, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd, dient er onder meer sprake te zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijke opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een bepaald gevolg (in dit geval de dood) intreedt.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat [verdachte (voornaam)] en zijn medeverdachten de bedoeling hadden om het slachtoffer te doden (vol opzet). Verder blijkt uit het dossier niet dat [verdachte (voornaam)] en zijn medeverdachten dermate hard of op een zodanig kwetsbare plek van het hoofd hebben geschopt, dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer daaraan zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet). Ten aanzien van het springen richting het hoofd van aangever overweegt de rechtbank dat deze weliswaar zeer grove geweldshandeling evenmin voldoende is om de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aan te nemen, nu niet vast is komen te staan waar het hoofd precies is geraakt. Ten slotte bevat het dossier geen medische verklaring of ander bewijs waaruit een levensbedreigend risico voor de dood kan worden afgeleid.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair [1]
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is door [verdachte (voornaam)] begaan. [verdachte (voornaam)] heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 7 oktober 2022, genummerd PL0900-2022296092-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 17 oktober 2022, genummerd 2022296092, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aanvullende verklaring van aangever [slachtoffer] [3] ;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 23 november 2022, genummerd 2022296092, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het aangetroffen filmpje van het geweldsincident
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten een separaat in het dossier opgenomen letselrapportage van Forensische Geneeskunde GGD Flevoland van 21 december 2022, opgemaakt door [C] , forensisch arts in opleiding.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2022 fietste ik over het [straat] in [plaats 2] . Ik fietste langs vier jongens. Ik hoorde dat één van de jongens achter mij aan rende (jongen 1). Hij trok de capuchon van mijn hoofd. Ik zag dat er één van de andere jongens ook achter mij aan kwam rennen (jongen 2). Deze jongen greep mijn linker onderarm vast, terwijl ik nog aan het fietsen was. De jongen vroeg: "Wat zit er in die tas?" Ik zag dat jongen 2 de oplader uit mijn tas pakte.
Jongen 1, 3 en 4 stonden er op dat moment ook bij. Ik zag en voelde dat jongen l in mijn zakken begon te graaien. Ik hoorde dat deze jongen vroeg of ik mijn portemonnee bij mij had, terwijl ik zag dat hij in mijn linker broekzak aan het graaien was. Ik heb toen mijn telefoon (IPhone 11) aan jongen 3 gegeven. Ik hoorde jongen 3 vervolgens zeggen dat ik de inlog voor mijn iCloud moest geven, zodat ze ‘Find My IPhone’ eraf konden halen. Ik heb toen mijn inloggegevens ingevuld. Ik gaf jongen 1 ook mijn portemonnee. Ik zag dat hij mijn pasjes eruit haalde. De jongens hebben ook de inlogcode van mijn bankapp gevraagd. Ik hoorde verder dat jongen 2 zei dat ik voor hem Bunq moest gaan gebruiken. Ik zei tegen die jongen dat ik dat niet wilde en dat ze mijn telefoon en spullen al hadden. Jongen 2 sloeg toen met zijn platte hand tegen mijn gezicht. Ik voelde vervolgens weer een flinke pijnscheut alsof iemand mij met zijn platte hand wederom tegen mijn gezicht sloeg. Ik zag toen dat jongen 1 als enige binnen klapbereik stond, waardoor ik weet dat het jongen 1 was die mij sloeg. Jongen 2 sloeg met zijn vlakke hand weer tegen mijn gezicht. Ik gleed uit en lag op de grond.
Ik voelde dat er richting mijn hoofd werd geschopt. Ik voelde dat ik geschopt werd tegen mijn armen waar ik op dat moment mijn hoofd mee beschermde. Ik denk dat ze me twee tot drie keer geschopt hebben. Eén schop kwam op mijn rug terecht. De jongens zeiden opnieuw tegen mij dat ik Bunq moest gaan aanmaken. (…) De jongens hebben mijn IPhone, portemonnee, ov-chipkaart, zorgpas, identiteitskaart, laadblokje met snoer en een half pakje shag afgenomen. [5]
Een
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zette mijn voet achter aangever en hield hem vast, zodat hij niet weg kon. Eén van de jongens heeft toen een oplader uit zijn tas gepakt. Er werd in zijn zakken gevoeld. Hij had shag in zijn zakken. Ik stond ernaast. Ik zag dat aangever zijn IPhone 11 afgaf. Aangever is geslagen en geschopt omdat hij geen bankrekening wilde openen. [6]
Een
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de shag van aangever gepakt. [7]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb ook geweld gepleegd. Ik heb aangever geschopt en ben op zijn lichaam gesprongen.
Bewijsoverwegingen feit 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte (voornaam)] geen wezenlijke bijdrage heeft gehad in de straatroof, zich heeft gedistantieerd en zelfs medeverdachten heeft tegengehouden. Het medeplegen van de diefstal met geweld en/of afpersing, zoals onder 2 ten laste is gelegd, kan aldus niet worden bewezen. Dat [verdachte (voornaam)] geweld heeft gebruikt na de straatroof is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit feit.
Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte (voornaam)] heeft bij de politie verklaard dat hij aangever vasthield, zodat deze niet kon wegrennen. [verdachte (voornaam)] heeft toen gezien dat er een oplader uit de tas van aangever werd gepakt en dat er in zijn zakken werd gevoeld. Ook zag [verdachte (voornaam)] dat aangever zijn mobiele telefoon afgaf. Hiertegen heeft [verdachte (voornaam)] niet ingegrepen. Sterker nog, hij heeft de straatroof gemakkelijker gemaakt door, naar eigen zeggen, aangever aanvankelijk vast te houden. Voorts heeft hij de shag van aangever gepakt.
Op een gegeven moment is tegen aangever gezegd dat hij Bunq moest gaan gebruiken. Toen aangever dit weigerde, is het slaan en schoppen begonnen. Weliswaar zou [verdachte (voornaam)] in het begin van dit geweld een medeverdachte hebben tegengehouden, maar daarna is hij toch ook zelf aangever te lijf gegaan.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] bij de politie heeft verklaard dat er geweld tegen aangever is gebruikt omdat hij geen bankrekening wilde open.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte (voornaam)] deel uit maakte van een groep die ten behoeve van het beroven van aangever samenwerkte en geweld tegen hem pleegde. Gezien de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte (voornaam)] , beschouwt de rechtbank zijn bijdrage van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. Hieruit blijkt tevens dat verdachte ook het oogmerk heeft gehad om de weggenomen goederen van het slachtoffer, zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vrijspraak van feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft aangever verklaard dat er de dag na het voorval afschrijvingen van zijn betaal- en spaarrekening hebben plaatsgevonden, waar aangever en zijn ouders part noch deel aan hadden. Uit de bankafschriften volgt dat er op 7 oktober 2022 om 09:14 uur tweemaal € 100,- van de spaarrekening van aangever naar zijn betaalrekening is overgemaakt. Twee minuten later wordt er met de betaalrekening van aangever een online bestelling geplaatst bij kledingwinkel [winkel 2] in [plaats 3] voor een bedrag van € 198,-. Aangever heeft verklaard dat hij vermoedt dat de jongens die hem de avond ervoor hebben overvallen te maken hebben met deze bankafschrijvingen, zoals onder 3 ten laste is gelegd, nu deze jongens zijn bankpas en inlogcode van zijn bankapplicatie hebben ontfutseld.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte (voornaam)] betrokken is geweest bij de straatroof, echter kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden afgeleid dat hij de persoon is geweest die de ochtend na het incident de overboekingen en (online) betaling bij [winkel 2] heeft verricht, dan wel dat hij op andere wijze hierbij betrokken is geweest. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] eveneens vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde. Aangever heeft verklaard dat de jongen die als eerste achter hem aanrende zei dat aangever de volgende dag om acht uur ’s avonds op dezelfde plek moest terugkomen, en dat hij anders zou worden neergeschoten of -gestoken. De jongen die als tweede achter aangever aanrende zou aangever (verbaal) hebben gedreigd hem in het water te gooien. De rechtbank stelt vast dat voor deze dreigementen geen steunbewijs in het dossier zit. Gelet hierop acht de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde dreigementen niet wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het onder 5 tenlastegelegde is door [verdachte (voornaam)] begaan. [verdachte (voornaam)] heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 7 oktober 2022, genummerd PL0900-2022296092-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aangifte van [slachtoffer] [8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2023.
Vrijspraak van feit 6
De rechtbank acht niet wettig en overtuigd bewezen dat [verdachte (voornaam)] met zijn medeverdachten een blikje Red Bull van de [winkel 1] heeft gestolen. Daarvoor zit onvoldoende bewijs in het dossier. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] daarom van dit feit vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] :
feit 1 subsidiair:
op 6 oktober 2022 te [plaats 2] openlijk, te weten aan het [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door meermalen, althans éénmaal
- die [slachtoffer] tegen het hoofd te schoppen en met twee voeten op het lichaam van die

[slachtoffer] te springen en

- die [slachtoffer] met vuisten tegen zijn kaak en neus en het hoofd te

slaan en stompen en

- die [slachtoffer] tegen het hoofd en rug en armen te

schoppen en

- die [slachtoffer] op de grond te gooien en/of te duwen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en diverse hematomen en
kneuzingen over het gehele lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
feit 2:
op 6 oktober 2022 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen een oplader (incl. snoer) en rookwaren, die aan [slachtoffer]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en
- vervolgens de capuchon van de trui van die [slachtoffer] van zijn hoofd af te trekken en
- vervolgens die [slachtoffer] aan zijn arm vast te pakken en
- vervolgens bevelend te vragen “Wat zit er in die tas” en
- vervolgens te graaien in de tas en zakken van die [slachtoffer]
en
op 6 oktober 2022 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en die anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door met geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een Iphone 11 en portemonnee
en bankpas en pincode en ov-chipkaart en zorgpas en identiteitskaart, die aan [slachtoffer] toebehoorden, door
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en
- vervolgens de capuchon van de trui van die [slachtoffer] van zijn hoofd af te trekken en
- vervolgens die [slachtoffer] aan zijn arm vast te pakken en
- vervolgens bevelend te vragen “Wat zit er in die tas” en
- vervolgens te graaien in de tas en zakken van die [slachtoffer] en
- vervolgens dreigend te zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij de inloggegevens voor zijn Icloud en bankierenapp moest geven en een Bunq-account aan moest maken en in te loggen op zijn Icloud en
- vervolgens die [slachtoffer] meermalen met de platte hand tegen het gezicht te slaan en
- vervolgens die [slachtoffer] meermalen tegen de arm(en) en rug te schoppen en
- vervolgens wederom dreigend te zeggen dat die [slachtoffer] een Bunq-account moest aanmaken;
feit 5:
op 6 oktober 2022 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte (voornaam)] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte (voornaam)] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte (voornaam)] uitsluit. [verdachte (voornaam)] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte (voornaam)] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van tweehonderdtien dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van honderdtien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de door de Raad geadviseerde (bijzondere) voorwaarden. Ten aanzien van de geadviseerde elektronische monitoring heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de termijn hiervan op maximaal twaalf maanden dient te worden bepaald. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat [verdachte (voornaam)] beduidend langer in voorarrest heeft gezeten dan zijn medeverdachten. In dat kader dient te worden opgemerkt dat [verdachte (voornaam)] ‘first offender’ en een jongen met een belast verleden is. Behandeling van [verdachte (voornaam)] ’s problematiek is noodzakelijk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Aard en ernst van de feiten
[verdachte (voornaam)] heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige straatroof. Het slachtoffer van destijds zeventien jaar oud werd in de avond door vier jongens, waaronder [verdachte (voornaam)] , op straat omsingeld en beroofd van onder meer zijn telefoon, portemonnee en pinpas. Toen het slachtoffer niet wilde meewerken met het aanmaken van een Bunq-bankaccount, heeft het slachtoffer de eerste klappen in zijn gezicht gekregen. Het slachtoffer belandde vervolgens op de grond, waarna onder meer [verdachte (voornaam)] tegen zijn hoofd heeft geschopt. Nadat het slachtoffer bevolen werd om op te staan, werd hem wederom gezegd dat hij een Bunq-bankaccount moest aanmaken. Het slachtoffer werkte nu wel mee. Het geweld stopte daarentegen niet. Het slachtoffer werd opnieuw geslagen en geschopt, waarna de laatste geweldshandelingen (waarbij onder meer [verdachte (voornaam)] op het lichaam van het slachtoffer sprong) door onder andere [verdachte (voornaam)] werden gefilmd. Hiermee was de kous echter nog niet af. Zo werd het slachtoffer bevolen de grond te likken en te ‘twerken’. Na deze vernederende acties kon het slachtoffer niet wegfietsen, maar moest hij te voet vertrekken, nu [verdachte (voornaam)] na al het geweld ook nog de fietsbanden van het slachtoffer had lek gestoken en met een ander de fiets in het water had gegooid.
De rechtbank neemt [verdachte (voornaam)] en zijn mededaders deze laffe daad en geweldsexplosie zeer kwalijk. Voorts acht de rechtbank het handelen van [verdachte (voornaam)] verontrustend, te meer hij zijn gewelddadige gedrag wijdt aan een valpartij voorafgaand aan het schoppen en springen op het lichaam van het slachtoffer. Dat [verdachte (voornaam)] zich in zijn woede vervolgens zo heeft laten gaan, vindt de rechtbank schokkend. Ook vindt de rechtbank het zeer bedenkelijk dat [verdachte (voornaam)] een gedeelte van het geweldsincident heeft gefilmd en met anderen gedeeld, en daarbij niet heeft stilgestaan bij de vernederende ervaring van het slachtoffer. Tevens acht de rechtbank het lachen en het aanmoedigen van de groepsleden onder elkaar, hetgeen op het filmpje te horen is, zeer kwalijk.
Door het handelen van [verdachte (voornaam)] en zijn mededaders is een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat als gevolg van het incident lichamelijk letsel (onder meer een hersenschudding en meerdere kneuzingen) heeft opgelopen. Verder leert de ervaring dat slachtoffers van dit soort ernstige delicten nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Zo volgt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding dat het slachtoffer niet alleen over straat durfde en veel achterdocht had. Hij heeft hiervoor hulp gezocht en staat nu onder begeleiding van een therapeut.
[verdachte (voornaam)] en zijn mededaders hebben in het geheel niet stilgestaan bij het leed dat zij het slachtoffer hebben aangedaan. De rechtbank rekent dit [verdachte (voornaam)] zwaar aan. Bovendien versterken feiten als de onderhavige, die zich afspelen in het publieke domein, de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Verder overweegt de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] door het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van de fiets van het slachtoffer inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en hem financiële schade heeft berokkend.
De rechtbank houdt tot slot rekening met het feit dat [verdachte (voornaam)] en het slachtoffer een ‘mediationgesprek’ hebben gevoerd en [verdachte (voornaam)] daarbij zijn excuses heeft aangeboden. De rechtbank waardeert deze houding van [verdachte (voornaam)] . Het erkennen van fouten is een eerste stap in de goede richting.
Gezien al het bovenstaande acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in beginsel passend en geboden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een Pro Justitia-rapport van 24 februari 2023, opgemaakt door gedragsdeskundige [D] ;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 juli 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
  • een rapport van de Raad van 24 augustus 2023, opgemaakt door [E] , raadsonderzoeker;
  • een rapport van [instelling 1] van 30 augustus 2023, opgemaakt door [F] , jeugdreclasseringswerker.
Het advies van de gedragsdeskundige
Uit het persoonlijkheidsonderzoek volgt dat er bij [verdachte (voornaam)] sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), hechtingsproblematiek en een periodiek explosieve stoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik, leerproblematiek en is [verdachte (voornaam)] opgevoed in afwezigheid van zijn ouders. [verdachte (voornaam)] ’s problematiek was aan de orde ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen.
[verdachte (voornaam)] ’s handelen werd bepaald door de gevolgen van zijn posttraumatische stressstoornis (de ‘trigger’ en het verhoogde stressniveau), hechtingsproblematiek (laag emotioneel ontwikkelingsniveau) en zijn periodiek explosieve stoornis (het niet beheersen van zijn agressieve impuls en het disproportionele handelen). Vanuit de wens ergens bij te horen is [verdachte (voornaam)] in een situatie terecht gekomen waarin hij mededader is geworden. [verdachte (voornaam)] voelde zich op dat moment onoverwinnelijk, verbonden met zijn mededaders en eindelijk machtig in zijn leven. De overspoeling van emoties, voortkomend uit de gestelde stoornissen, hebben zijn handelen mede bepaald. Reflectie op eigen handelen volgde pas toen [verdachte (voornaam)] zich niet meer zo verbonden voelde met de groep. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd om [verdachte (voornaam)] de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Volgens de gedragsdeskundige is er sprake van een hoog risico op toekomstig gewelddadig gedrag op korte termijn, indien er geen behandeling plaatsvindt en het toezicht op [verdachte (voornaam)] vermindert. Zij adviseert verschillende interventies in te zetten ten behoeve van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte (voornaam)] . Een poliklinische behandeling en eventueel daarop volgend een poliklinische forensische behandeling kunnen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf worden opgelegd, aldus de gedragskundige.
Het advies van de Raad
Uit het rapport van de Raad volgt dat [verdachte (voornaam)] een jongen met een belaste voorgeschiedenis is. Hij is veel blootgesteld aan agressie van zijn vader. Toen de zorgen over [verdachte (voornaam)] toenamen, werd hij op een gesloten plek geplaatst. Daarna is hij opgenomen geweest bij de [instelling 4] , om van zijn drugs- en alcoholgebruik af te komen. Voordat [verdachte (voornaam)] werd opgepakt wegens onderhavige verdenking, verbleef hij bij [instelling 2] . Hier heeft hij positieve stappen gezet. [verdachte (voornaam)] vervalt echter ook nog snel in oud gedrag, waarbij hij softdrugs gebruikt en de confrontatie op kan zoeken met gezagsdragers.
Bij [instelling 2] kreeg [verdachte (voornaam)] een combinatie van behandelingen aangeboden, noodzakelijk om hem te leren omgaan met lichamelijke en mentale traumareacties, die ervoor zorgen dat [verdachte (voornaam)] hevig reageert op mensen en situaties. Het is belangrijk dat hiermee wordt doorgegaan op de volgende plek waar [verdachte (voornaam)] zal gaan wonen.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan het voorarrest, en een voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van de in het rapport genoemde (bijzondere) voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de raadsonderzoeker verklaard dat een eventuele werkstraf de behandeling van [verdachte (voornaam)] zou doorkruisen.
Het advies van de jeugdreclassering
De jeugdreclasseringswerker heeft op de zitting verklaard dat [verdachte (voornaam)] bij [instelling 3] in [plaats 3] terecht kan. De financiering daarvoor is rond. Verder heeft de reclasseringswerker verklaard dat het van belang is dat [verdachte (voornaam)] met traumatherapie (EMDR) gaat beginnen. De reclassering kan zich tot slot vinden in het advies van de Raad, met dien verstande dat de reclassering naast een (on)voorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke werkstraf adviseert gelet op de ernst van de feiten.
[verdachte (voornaam)] heeft ter zitting verklaard dat hij herkent wat de gedragskundige over hem heeft gerapporteerd, namelijk het bij een groep willen horen en de wil om macht uit te oefenen.
Verder heeft [verdachte (voornaam)] verklaard dat hij in [verblijfplaats] therapie volgt. Bij [instelling 2] [......] volgde hij Psychomotorische Therapie (PMT). Dit zal weer voor hem worden aangevraagd.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de gedragsdeskundige over en maakt deze tot de hare. Gelet op [verdachte (voornaam)] ’s gediagnosticeerde stoornissen en problematiek, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte (voornaam)] beperkt werd in zijn keuzevrijheid en daarmee niet geheel vrij zijn wil kon bepalen. De rechtbank acht [verdachte (voornaam)] daarom in een verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Alles overwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van tweehonderdtien dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan honderdnegen dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank acht verder de (bijzondere) voorwaarden zoals gevorderd op zijn plaats, met dien verstande dat de rechtbank het elektronisch toezicht ter controle van het locatiegebod op maximaal zes maanden bepaalt. Een langere termijn, zoals gevorderd, acht de rechtbank niet noodzakelijk.
Door het opleggen van een jeugddetentie van voormelde duur beoogt de rechtbank niet alleen aan [verdachte (voornaam)] , maar ook aan de samenleving duidelijk te maken dat de rechtbank dergelijke feiten zeer ernstig vindt en fors bestraft. Daarnaast dient de straf als genoegdoening voor het slachtoffer.
Het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf dient enerzijds om [verdachte (voornaam)] ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen en anderzijds om [verdachte (voornaam)] , gelet op zijn jonge leeftijd en aanwezige problematiek, de noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen. De bijzondere voorwaarden dienen bij te dragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte (voornaam)] en (mede daardoor) ertoe bij te dragen dat [verdachte (voornaam)] zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten. Gelet op de aanwezige problematiek van [verdachte (voornaam)] acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar op zijn plaats. De voorwaarden en het daaraan gekoppelde toezicht worden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Uit de over [verdachte (voornaam)] opgemaakte rapporten blijkt immers dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank realiseert zich dat zij [verdachte (voornaam)] tot een aanzienlijk langere jeugddetentie zal veroordelen dan zijn mededaders, terwijl zijn aandeel in het geweldsincident niet significant groter is geweest. Deze op het eerste oog scheve verhouding heeft echter te maken met de specifieke omstandigheid dat de schorsing van [verdachte (voornaam)] ’s voorlopige hechtenis tot tweemaal toe is opgeheven omdat [verdachte (voornaam)] zijn schorsingsvoorwaarden had overtreden, waardoor hij uiteindelijk voor langere tijd weer vast is komen te zitten. De rechtbank acht het niet opportuun om gezien deze omstandigheden een lagere voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Een stevige stok achter de deur vindt de rechtbank immers op zijn plaats. Bovendien doet dit ook recht aan de ernst van de feiten. Wel zal de rechtbank naast de (on)voorwaardelijke jeugddetentie geen onvoorwaardelijke werkstraf opleggen, zoals zij wel doet in de zaken van de mededaders. Het strafdoel vergelding acht de rechtbank reeds gediend door het opleggen van de onvoorwaardelijke jeugddetentie van voornoemde duur. Voorts ligt er al een fors takenpakket op [verdachte (voornaam)] te wachten na zijn invrijheidsstelling gelet op de op te leggen bijzondere voorwaarden. Een eventuele werkstraf zou mogelijk een te grote belasting voor [verdachte (voornaam)] zijn.
Met de op te leggen straf sluit de rechtbank aan bij het advies van Raad. Dit betekent dat [verdachte (voornaam)] , nadat de elektronische monitoring bij hem is geplaatst, niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis en hij met een schone lei aan een passend kader kan beginnen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het hiervoor overwogene heft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis op
met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het
onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.483,71. Dit bedrag bestaat uit € 2.483,71 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregel, waarbij het aantal dagen gijzeling op nihil dient te worden gesteld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw verzocht de kosten voor een nieuwe telefoon, ov-chipkaart, identiteitskaart, portemonnee, schoolpas, oplader telefoon en shag af te wijzen, dan wel de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht de kosten van de traumatherapiesessies (inclusief de reiskosten) af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor dat deel van de vordering, nu niet te bepalen is of deze kosten uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van het slachtoffer, of ook voor behandeling van de tweelingbroer van het slachtoffer.
Ook heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de gemiste werkuren bij de oude werkgever van het slachtoffer af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor dat deel van de vordering, nu niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer fulltime werkte, aangezien hij ook naar school ging. In het verlengde daarvan heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de gemiste werkuren van zijn huidige werkgever af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor dat deel van de vordering, nu deze gemiste inkomsten evenmin kunnen worden vastgesteld.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de gevorderde kapperskosten af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor dat deel van de vordering, nu uit de vordering onvoldoende volgt dat deze kosten moesten worden gemaakt. Voorts is niet aangetoond welke specifieke kappershandelingen nodig zijn geweest.
Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van de zitting heeft de raadsvrouw verzocht deze post te matigen tot een bedrag van € 11,80, te weten de kosten van een retourticket van [.] Centrum naar [..] Centrum.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen, gelet op de jonge leeftijd van [verdachte (voornaam)] . Om dezelfde reden en het feit dat [verdachte (voornaam)] nog geen inkomsten heeft, heeft de raadsvrouw verzocht geen wettelijke rente op te leggen.
Voorts heeft de raadsvrouw verzocht geen hoofdelijkheid uit te spreken, nu het van belang is dat [verdachte (voornaam)] geen contact heeft met de mededaders.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] onder meer veroordelen voor openlijke geweldpleging (feit 1) en straatroof (feit 2). De kosten die ten gevolge daarvan zijn gemaakt, dan wel zullen worden gemaakt, komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de kosten voor een nieuwe telefoon, ov-chipkaart, identiteitskaart (inclusief parkeerkosten voor aanvraag hiervan), portemonnee, schoolpas en telefoonoplader toewijzen. Ten aanzien van de weggenomen shag oordeelt de rechtbank dat, nu er sprake was van diefstal van een half pakje shag, de gevorderde kosten van € 12,50 (uitgaande van een heel pakje shag) door tweeën moeten worden gedeeld gelet op de reële waardevermindering die heeft plaatsgevonden (in dit geval dus toewijzing van € 6,25; voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk). Ook zal de rechtbank de kosten tandartsbezoek, foto kaakchirurg, trui Red Bull, reiskosten school, parkeerkosten eerste hulp en eigen zorgbijdrage toewijzen, gelet op de onderbouwing hiervan en het feit dat er geen verweer is gevoerd op deze kostenposten.
Ten aanzien van de kosten voor de traumatherapiesessies (inclusief de reiskosten) is de rechtbank van oordeel dat het voldoende duidelijk is dat deze kosten ten behoeve van de behandeling van de benadeelde partij zijn gemaakt, gelet op de vordering en de toelichting daarop ter zitting. De rechtbank zal deze kostenpost dan ook toewijzen. Wat betreft de gevorderde inkomstenderving naar aanleiding van de gemiste werkuren bij de (oude) werkgever [(oud) werkgever] overweegt de rechtbank dat uit de vordering (met bijlage) en de toelichting daarop volgt dat er door de accountant een netto-uurloon is berekend. De berekening komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank acht zich wat deze kostenpost betreft voldoende ingelicht en zal deze post dan ook toewijzen.
De rechtbank zal ook de vordering ten aanzien van de kapperskosten toewijzen. Deze kosten zijn ter zitting voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de gemiste werkuren wegens het bijwonen van de zittingen. Zo volgt niet uit de vordering op welke dagen de benadeelde partij werkt. Voorts wordt in de vordering uitgegaan van drie dagen werken, terwijl de zittingen van [verdachte (voornaam)] en zijn mededaders in totaal anderhalve dag hebben gekost. Kortom, de rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd.
Verder zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] veroordelen voor het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van de fiets van de benadeelde partij. De schade die door dit feit is ontstaan komt voor vergoeding in aanmerking. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van deze schadepost. Gelet hierop en de onderbouwing van de schade, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
De rechtbank merkt de gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met het bijwonen van de zittingen aan als ‘proceskosten’ en zal deze onder dat kopje bespreken.
In totaal komt de rechtbank op een bedrag van € 2.241,02 aan materiële schade.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van de bewezenverklaarde feiten lichamelijk letsel opgelopen. Op grond van artikel 6:106 sub b van het Wetboek van Burgerlijk Recht (BW) komt de benadeelde partij dan ook in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank in de eerste plaats rekening gehouden met de aard en ernst van de normschending. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder in ogenschouw genomen dat de benadeelde partij met fors geweld te grazen is genomen en is vernederd. Daarnaast heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de gevolgen die het heeft gehad voor de benadeelde partij. Er is niet alleen sprake van fysiek letsel, maar de benadeelde partij is ook lange tijd onder behandeling geweest vanwege psychische klachten. Dit alles in aanmerking nemende, acht de rechtbank het gevorderde bedrag hoogte van € 5.000,- redelijk en billijk, mede gelet op vorderingen zoals die zijn toegewezen in gelijksoortige zaken.
De rechtbank acht [verdachte (voornaam)] ’s jonge leeftijd geen reden om een lager bedrag toe te wijzen.
Wettelijke rente
Ook ziet de rechtbank geen reden om gezien [verdachte (voornaam)] ’s leeftijd af te zien van het uitgangspunt om bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering betaling van de wettelijke rente op te leggen.
De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 6 oktober 2022, zijnde de datum waarop het onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit is gepleegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat [verdachte (voornaam)] de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd, wat betekent dat voor [verdachte (voornaam)] een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van schade aan de benadeelde partij ter hoogte van een bedrag van in totaal € 7.241,02, waarbij [verdachte (voornaam)] hoofdelijk verbonden is met de mededaders van het misdrijf. De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Hoofdelijkheid is in het belang van het slachtoffer en dat staat hier voorop. Indien [verdachte (voornaam)] in verband met het betalen van de schadevergoeding verhaal wil halen op de mededaders, hoeft hij niet direct contact te hebben met de mededaders. Dit contact kan immers ook verlopen via begeleiding/hulpverlening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan [verdachte (voornaam)] ten aanzien van de benadeelde partij de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 7.241,02, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, te weten de reis- en parkeerkosten in verband met het bezoek aan de rechtbank, redelijk zijn. De rechtbank acht de proceskosten van € 34,28 voorts voldoende onderbouwd. De kosten staan daarmee vast en zullen worden toegewezen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 3, 4 en 6 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
210 (tweehonderdtien) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze straf
109 (honderdnegen) dagenniet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 meewerkt aan een locatiegebod. Het locatiegebod houdt in dat verdachte zich
gedurende de proeftijd bevindt bij [instelling 3] aan de [adres 2] , te [postcode 2] [plaats 3] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 tot 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk dan wel behandeling), zoals met de gecertificeerde instelling, te weten [instelling 1] ( [instelling 1] , jeugdreclassering), wordt afgesproken. Verdachte stelt zich ter controle van het locatiegebod onder elektronisch toezicht van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht, met een maximumduur van zes maanden;
  • onderwijs volgt volgens zijn schoolrooster;
  • meewerkt aan de plaatsing en behandeling bij [instelling 3] of een soortgelijke instantie, en zich houdt aan de gemaakte afspraken, wat ook het volgen van therapie inhoudt;
  • meewerkt aan behandeling gericht op softdrugsgebruik indien en zodra de jeugdreclassering dit nodig acht;
waarbij aan jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 7.241,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bestaande uit € 2.241,02 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van € 7.241,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt er geen gijzeling toegepast;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 34,28, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. R.A. Hebly en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de terechtzitting van 26 september 2023.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen althans éénmaal
tegen het hoofd heeft geschopt en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt
en/of met twee, althans één of meerdere voeten op het hoofd van die [slachtoffer] is
gesprongen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
openlijk, te weten het [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op
een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
door meermalen althans éénmaal
- die [slachtoffer] tegen het hoofd te schoppen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] te
stampen en /of met twee althans één of meerdere voeten op het hoofd van die
[slachtoffer] te springen en/of
- die [slachtoffer] met (een) vuist(en) op/tegen zijn kaak en/of neus en/of het hoofd te

slaan en/of stompen en/of

- die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of rug en/of armen althans tegen het lichaam te

schoppen en/of

- die [slachtoffer] op de grond te gooien en/of te duwen
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
een hersenschudding en/of gekneusde kaak en/of diverse hematomen en/of
kneuzingen over het gehele lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een Iphone 11 en/of portemonnee en/of bankpas en/of (meerdere) geldbedrag(en)
en/of meerdere althans één pincode(s) en/of ov-chipkaart en/of zorgpas en/of
identiteitskaart en/of oplader (incl. snoer) en/of rookwaren, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en/of
- (vervolgens) de capuchon van de trui van die [slachtoffer] van zijn hoofd af te trekken

en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer] aan zijn arm vast te pakken en/of
- (vervolgens) (bevelend) te vragen “Wat zit er in die tas” en/of
- (vervolgens) te graaien in de tas en/of zakken van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) (dreigend) te zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij de inloggegevens voor
zijn Icloud en/of telefoon en/of bankierenapp moest geven en/of een
Bunq-account aan moest maken en/of in te loggen op zijn Icloud en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen (met de platte hand) op/tegen het gezicht

althans het hoofd te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen tegen de arm(en) en/of rug te schoppen en/of
- (vervolgens) wederom (dreigend) te zeggen dat die [slachtoffer] een Bunq-account

moest aanmaken;

en/of
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een Iphone 11 en/of portemonnee
en/of bankpas en/of (meerdere) geldbedrag(en) en/of meerdere althans één
pincode(s) en/of ov-chipkaart en/of zorgpas en/of identiteitskaart en/of oplader
(incl. snoer) en/of rookwaren, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan die [slachtoffer] en/of een derde
toebehoorde(n)
door
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en/of
- (vervolgens) de capuchon van de trui van die [slachtoffer] van zijn hoofd af te trekken

en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer] aan zijn arm vast te pakken en/of
- (vervolgens) (bevelend) te vragen “Wat zit er in die tas” en/of
- (vervolgens) te graaien in de tas en/of zakken van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) (dreigend) te zeggen tegen die [slachtoffer] dat hij de inloggegevens voor
zijn Icloud en/of telefoon en/of bankierenapp moest geven en/of een
Bunq-account aan moest maken en/of in te loggen op zijn Icloud en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen (met de platte hand) op/tegen het gezicht

althans het hoofd te slaan en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen tegen de arm(en) en/of rug te schoppen en/of
- (vervolgens) wederom (dreigend) te zeggen dat die [slachtoffer] een Bunq-account
moest aanmaken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3
Wetboek van Strafrecht )
feit 3:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere geldbedrag(en), te weten een bedrag van 100 euro en/of een
bedrag van 100 euro en/of een bedrag van 198 euro, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen geldbedrag(en), onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van een valse sleutel,
door (onbevoegd) gebruik te maken van een pinpas en/of bankapp met een
bijbehorende
pincode, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] ;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
feit 4:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door tegen die [slachtoffer] te zeggen
- dat hij “morgen om 20.00 uur hier” moest komen en als hij dat niet deed hij

neergeschoten en/of neergestoken zou worden en/of

- dat als hij niet deed wat verdachte(n) zei(den) hij in het water gegooid zou worden;

(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

feit 5:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 6:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Almere, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een blikje Red Bull, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel 1]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 november en 19 december 2022, onderzoeksnummer MD2RO22144 / Delage, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 381. Dit zijn, tenzij anders vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 11 t/m 16.
3.Pagina’s 31 t/m 33.
4.Pagina’s 319 t/m 333.
5.Pagina’s 11 t/m 16.
6.Pagina’s 233 t/m 237.
7.Pagina 376.
8.Pagina’s 14 t/m 17.