4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat aangever in de avond van 6 oktober 2022 op de openbare weg door meerdere jongens, waaronder [verdachte (voornaam)] , is belaagd en aangevallen. Verdachten hebben aangever, nadat hij op de grond was gevallen, meermaals tegen zijn hoofd geschopt. Ook hebben twee jongens, waaronder [verdachte (voornaam)] , met beide voeten richting het hoofd van aangever gesprongen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen van poging tot doodslag, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd, dient er onder meer sprake te zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijke opzet is sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een bepaald gevolg (in dit geval de dood) intreedt.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat [verdachte (voornaam)] en zijn medeverdachten de bedoeling hadden om het slachtoffer te doden (vol opzet). Verder blijkt uit het dossier niet dat [verdachte (voornaam)] en zijn medeverdachten dermate hard of op een zodanig kwetsbare plek van het hoofd hebben geschopt, dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer daaraan zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet). Ten aanzien van het springen richting het hoofd van aangever overweegt de rechtbank dat deze weliswaar zeer grove geweldshandeling evenmin voldoende is om de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aan te nemen, nu niet vast is komen te staan waar het hoofd precies is geraakt. Ten slotte bevat het dossier geen medische verklaring of ander bewijs waaruit een levensbedreigend risico voor de dood kan worden afgeleid.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank [verdachte (voornaam)] vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is door [verdachte (voornaam)] begaan. [verdachte (voornaam)] heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 7 oktober 2022, genummerd PL0900-2022296092-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aangifte van [slachtoffer];
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 17 oktober 2022, genummerd 2022296092, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aanvullende verklaring van aangever [slachtoffer];
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2023;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 23 november 2022, genummerd 2022296092, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het aangetroffen filmpje van het geweldsincident
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering (Sv), te weten een separaat in het dossier opgenomen letselrapportage van Forensische Geneeskunde GGD Flevoland van 21 december 2022, opgemaakt door [C] , forensisch arts in opleiding.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2022 fietste ik over het [straat] in [plaats 2] . Ik fietste langs vier jongens. Ik hoorde dat één van de jongens achter mij aan rende (jongen 1). Hij trok de capuchon van mijn hoofd. Ik zag dat er één van de andere jongens ook achter mij aan kwam rennen (jongen 2). Deze jongen greep mijn linker onderarm vast, terwijl ik nog aan het fietsen was. De jongen vroeg: "Wat zit er in die tas?" Ik zag dat jongen 2 de oplader uit mijn tas pakte.
Jongen 1, 3 en 4 stonden er op dat moment ook bij. Ik zag en voelde dat jongen l in mijn zakken begon te graaien. Ik hoorde dat deze jongen vroeg of ik mijn portemonnee bij mij had, terwijl ik zag dat hij in mijn linker broekzak aan het graaien was. Ik heb toen mijn telefoon (IPhone 11) aan jongen 3 gegeven. Ik hoorde jongen 3 vervolgens zeggen dat ik de inlog voor mijn iCloud moest geven, zodat ze ‘Find My IPhone’ eraf konden halen. Ik heb toen mijn inloggegevens ingevuld. Ik gaf jongen 1 ook mijn portemonnee. Ik zag dat hij mijn pasjes eruit haalde. De jongens hebben ook de inlogcode van mijn bankapp gevraagd. Ik hoorde verder dat jongen 2 zei dat ik voor hem Bunq moest gaan gebruiken. Ik zei tegen die jongen dat ik dat niet wilde en dat ze mijn telefoon en spullen al hadden. Jongen 2 sloeg toen met zijn platte hand tegen mijn gezicht. Ik voelde vervolgens weer een flinke pijnscheut alsof iemand mij met zijn platte hand wederom tegen mijn gezicht sloeg. Ik zag toen dat jongen 1 als enige binnen klapbereik stond, waardoor ik weet dat het jongen 1 was die mij sloeg. Jongen 2 sloeg met zijn vlakke hand weer tegen mijn gezicht. Ik gleed uit en lag op de grond.
Ik voelde dat er richting mijn hoofd werd geschopt. Ik voelde dat ik geschopt werd tegen mijn armen waar ik op dat moment mijn hoofd mee beschermde. Ik denk dat ze me twee tot drie keer geschopt hebben. Eén schop kwam op mijn rug terecht. De jongens zeiden opnieuw tegen mij dat ik Bunq moest gaan aanmaken. (…) De jongens hebben mijn IPhone, portemonnee, ov-chipkaart, zorgpas, identiteitskaart, laadblokje met snoer en een half pakje shag afgenomen.
Een
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zette mijn voet achter aangever en hield hem vast, zodat hij niet weg kon. Eén van de jongens heeft toen een oplader uit zijn tas gepakt. Er werd in zijn zakken gevoeld. Hij had shag in zijn zakken. Ik stond ernaast. Ik zag dat aangever zijn IPhone 11 afgaf. Aangever is geslagen en geschopt omdat hij geen bankrekening wilde openen.
Een
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de shag van aangever gepakt.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2023, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb ook geweld gepleegd. Ik heb aangever geschopt en ben op zijn lichaam gesprongen.
Bewijsoverwegingen feit 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte (voornaam)] geen wezenlijke bijdrage heeft gehad in de straatroof, zich heeft gedistantieerd en zelfs medeverdachten heeft tegengehouden. Het medeplegen van de diefstal met geweld en/of afpersing, zoals onder 2 ten laste is gelegd, kan aldus niet worden bewezen. Dat [verdachte (voornaam)] geweld heeft gebruikt na de straatroof is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit feit.
Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte (voornaam)] heeft bij de politie verklaard dat hij aangever vasthield, zodat deze niet kon wegrennen. [verdachte (voornaam)] heeft toen gezien dat er een oplader uit de tas van aangever werd gepakt en dat er in zijn zakken werd gevoeld. Ook zag [verdachte (voornaam)] dat aangever zijn mobiele telefoon afgaf. Hiertegen heeft [verdachte (voornaam)] niet ingegrepen. Sterker nog, hij heeft de straatroof gemakkelijker gemaakt door, naar eigen zeggen, aangever aanvankelijk vast te houden. Voorts heeft hij de shag van aangever gepakt.
Op een gegeven moment is tegen aangever gezegd dat hij Bunq moest gaan gebruiken. Toen aangever dit weigerde, is het slaan en schoppen begonnen. Weliswaar zou [verdachte (voornaam)] in het begin van dit geweld een medeverdachte hebben tegengehouden, maar daarna is hij toch ook zelf aangever te lijf gegaan.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] bij de politie heeft verklaard dat er geweld tegen aangever is gebruikt omdat hij geen bankrekening wilde open.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte (voornaam)] deel uit maakte van een groep die ten behoeve van het beroven van aangever samenwerkte en geweld tegen hem pleegde. Gezien de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte (voornaam)] , beschouwt de rechtbank zijn bijdrage van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. Hieruit blijkt tevens dat verdachte ook het oogmerk heeft gehad om de weggenomen goederen van het slachtoffer, zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vrijspraak van feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft aangever verklaard dat er de dag na het voorval afschrijvingen van zijn betaal- en spaarrekening hebben plaatsgevonden, waar aangever en zijn ouders part noch deel aan hadden. Uit de bankafschriften volgt dat er op 7 oktober 2022 om 09:14 uur tweemaal € 100,- van de spaarrekening van aangever naar zijn betaalrekening is overgemaakt. Twee minuten later wordt er met de betaalrekening van aangever een online bestelling geplaatst bij kledingwinkel [winkel 2] in [plaats 3] voor een bedrag van € 198,-. Aangever heeft verklaard dat hij vermoedt dat de jongens die hem de avond ervoor hebben overvallen te maken hebben met deze bankafschrijvingen, zoals onder 3 ten laste is gelegd, nu deze jongens zijn bankpas en inlogcode van zijn bankapplicatie hebben ontfutseld.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte (voornaam)] betrokken is geweest bij de straatroof, echter kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden afgeleid dat hij de persoon is geweest die de ochtend na het incident de overboekingen en (online) betaling bij [winkel 2] heeft verricht, dan wel dat hij op andere wijze hierbij betrokken is geweest. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak van feit 4
De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] eveneens vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde. Aangever heeft verklaard dat de jongen die als eerste achter hem aanrende zei dat aangever de volgende dag om acht uur ’s avonds op dezelfde plek moest terugkomen, en dat hij anders zou worden neergeschoten of -gestoken. De jongen die als tweede achter aangever aanrende zou aangever (verbaal) hebben gedreigd hem in het water te gooien. De rechtbank stelt vast dat voor deze dreigementen geen steunbewijs in het dossier zit. Gelet hierop acht de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde dreigementen niet wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het onder 5 tenlastegelegde is door [verdachte (voornaam)] begaan. [verdachte (voornaam)] heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 7 oktober 2022, genummerd PL0900-2022296092-5, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de aangifte van [slachtoffer];
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 september 2023.
Vrijspraak van feit 6
De rechtbank acht niet wettig en overtuigd bewezen dat [verdachte (voornaam)] met zijn medeverdachten een blikje Red Bull van de [winkel 1] heeft gestolen. Daarvoor zit onvoldoende bewijs in het dossier. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] daarom van dit feit vrijspreken.