ECLI:NL:RBMNE:2023:518
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) na veroordeling voor mensenhandel
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De minister had deze aanvraag afgewezen op basis van een veroordeling van verzoeker voor mensenhandel en valsheid in geschrifte, waarbij verzoeker een gevangenisstraf van zes maanden had gekregen, waarvan twee maanden onvoorwaardelijk.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat verzoeker was veroordeeld voor een zedendelict. Verzoeker was vrijgesproken van het plegen van een zedenmisdrijf, maar was wel veroordeeld voor andere strafbare feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de VOG-aanvraag. De voorzieningenrechter volgt de minister in zijn standpunt dat de veroordeling van verzoeker binnen de geldende terugkijktermijn valt en dat deze veroordeling een belemmering vormt voor de afgifte van de VOG.
Verzoeker heeft een zwaarwegend persoonlijk belang bij de afgifte van de VOG, omdat hij zijn stage niet kan afronden zonder deze verklaring. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het risico van herhaling van strafbare feiten zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.