In deze zaak, die op 11 januari 2023 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een executiegeschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] over de eigendom van een groenstrook en de uitvoering van een eerder vonnis. [eiser sub 1] c.s. vorderde dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zou verbieden om dwangsommen te executeren, omdat zij van mening was dat zij niet meer dan de groenstrook hoefde over te dragen, zoals vastgesteld in het vonnis van 26 oktober 2022. [gedaagde] had echter gesteld dat zij door verjaring eigenaar was geworden van de groenstrook, inclusief een deel van de sloot.
De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] inderdaad de eigendom van de groenstrook had verkregen door verkrijgende verjaring. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiser sub 1] c.s. niet tijdig had meegewerkt aan de aanpassing van de registratie van de percelen in de kadastrale registers, wat leidde tot de verbeurdverklaring van dwangsommen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden waren begroot op € 1.330,00.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige medewerking aan de uitvoering van vonnissen en de gevolgen van het niet voldoen aan de opgelegde verplichtingen. De rechtbank bevestigde dat de executie van de dwangsommen door [gedaagde] niet als misbruik van bevoegdheid kan worden aangemerkt, aangezien er geen juridische of feitelijke misslagen in het vonnis waren aangetoond.