ECLI:NL:RBMNE:2023:5562

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 21/4772 - beroep
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die per 16 mei 2021 was stopgezet door het Uwv. Eiser, die zich als derde-partij had gemeld, was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was door een ongeval op het werk. Het Uwv had echter vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser had eerder bezwaar gemaakt, dat door het Uwv gegrond was verklaard, maar later werd dit besluit weer gewijzigd, waardoor de uitkering opnieuw werd beëindigd per 27 januari 2023.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2023, waarbij eiser telefonisch deelnam en de gemachtigde van het Uwv aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen en dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om aan te tonen dat de beoordeling van het Uwv onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de medische beperkingen van eiser correct waren beoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rapporten van de artsen van het Uwv.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het Uwv per 27 januari 2023 terecht was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4772 – beroep
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] B.V. uit [vestigingsplaats] ( [bedrijf] )
(gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren).

1.Inleiding

1.1
Met het besluit van 15 maart 2021 heeft het Uwv de uitkering van [eiser] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 mei 2021 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Met het besluit van 24 september 2021, gewijzigd met het besluit van 13 oktober 2021, heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] hiertegen echter gegrond verklaard en de WIAuitkering vanaf 16 mei 2021 voortgezet.
1.2
[bedrijf] heeft vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld en [eiser] heeft zich als derde-partij in de procedure gemeld. Het beroep van [bedrijf] is op 31 oktober 2022 behandeld op een zitting. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om het besluit nader te onderbouwen. Vervolgens heeft het Uwv met twee besluiten van 16 december 2022 de beslissing op bezwaar om arbeidskundige redenen gewijzigd. Hierin heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat [eiser] vanaf 16 mei 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, zodat achteraf gezien de WIA-uitkering terecht per 16 mei 2021 was ingetrokken. Het Uwv heeft de WIAuitkering daarom zes weken later, per 27 januari 2023, beëindigd.
1.3.
Hierna heeft [bedrijf] haar beroep ingetrokken en heeft de rechtbank alleen beslist op het verzoek van [bedrijf] om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft [eiser] schriftelijk verzocht om te laten weten of hij het eens is met de gewijzigde beslissing op bezwaar. J.P.J. Franssen (destijds de gemachtigde van [eiser] ) heeft de rechtbank verzocht om uitstel van de reactietermijn, waarna hij zich als gemachtigde heeft onttrokken. Nadat de rechtbank [eiser] nogmaals om een schriftelijke reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft gevraagd, heeft mr. D.M. Gijzen zich als gemachtigde van [eiser] gesteld en een schriftelijke reactie ingediend. Het Uwv heeft met de brief van 21 april 2023 gereageerd. De zaak is omgeklapt en de procespositie van [eiser] is veranderd van derde-partij naar eiser. De procespositie van [bedrijf] is veranderd van eiseres naar derde-partij. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 15 augustus 2023. Met de brief van 28 juli 2023 heeft de rechtbank mr. Gijzen verzocht om te laten weten of zijn beroepsgronden worden gehandhaafd en als dat zo is, wat de (resterende) beroepsgronden zijn die aan de rechtbank ter beoordeling worden voorgelegd. Hierop heeft mr. Gijzen zich onttrokken als gemachtigde van [eiser] .
1.4
De rechtbank heeft de zaak op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. [eiser] heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van het Uwv was op de rechtbank bij de zitting aanwezig. De gemachtigde van [bedrijf] is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
1.5
De rechtbank overweegt dat zij, nu [eiser] geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan [bedrijf] te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.

2.Standpunt van eiser

2.1
[eiser] heeft op de zitting toegelicht waarom hij vindt dat de gewijzigde beslissing op bezwaar onjuist is. [eiser] voert aan hij is uitgevallen door een ongeval op het werk. Door dat ongeval heeft hij een aandoening opgelopen die niet meer zal verbeteren. Door die blijvende aandoening kan hij alleen werken met pijn. [eiser] vindt dat hij daardoor helemaal niet meer kan werken. [eiser] heeft aangegeven dat er geen onderbouwing is voor het standpunt van het Uwv dat hij wel kan werken.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Het is aan [eiser] om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
3.2
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de arts van het Uwv van 23 april 2020 en de aanvullingen daarop van 16 juni 2020, 30 juli 2020, 26 januari 2021, 29 januari 2021 en 26 februari 2021 (allemaal gecontrasigneerd door een verzekeringsarts) volgt dat de medische beperkingen van [eiser] zijn beoordeeld en dat ook de aandoening door het ongeval is meegewogen. Over de aandoening door het ongeval is onder meer een expertise aangevraagd bij een chirurg en psycholoog en ook deze expertise is door de arts van het Uwv bij de beoordeling betrokken.
In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 juli 2021, 2 september 2021 en 14 september 2021 gerapporteerd over de medische beperkingen van [eiser] en heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aangepast.
3.3.
De rechtbank oordeelt dat het Uwv met de rapporten van de (verzekerings)artsen heeft onderbouwd wat de medische beperkingen van [eiser] zijn. Het standpunt van [eiser] komt erop neer dat hij vindt dat de medische beoordeling niet klopt. Zoals onder 3.1 overwogen, is voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. [eiser] heeft zijn standpunt niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de rapporten van de (verzekerings)artsen van het Uwv en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2021.
3.4
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er van uit moet worden gegaan dat de beperkingen van [eiser] , die zijn opgenomen in de FML van 13 juli 2021, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat [eiser] de werkzaamheden die horen bij de functies die zijn geduid op grond van die FML niet zou kunnen verrichten.
Conclusie en gevolgen
3.5
De beroepsgronden van [eiser] slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van [eiser] per 27 januari 2023 heeft beëindigd.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.