ECLI:NL:RBMNE:2023:5792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
16/135928-22 en 16/138040-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende winkeloverval met bijl en mishandeling van omstander

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende winkeloverval. De verdachte heeft op 18 mei 2022 in Utrecht, met een bijl gedreigd en deze gebruikt om contant geld uit de kassa van een supermarkt te stelen. Tijdens de overval heeft hij met de bijl gedreigd naar twee kassamedewerksters en heeft hij de bijl op de kassa geslagen. Na de overval heeft de verdachte ook een omstander mishandeld door deze met de bijl tegen zijn hand te slaan en heeft hij de omstander bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij met de bijl in de richting van het hoofd van de omstander heeft gezwaaid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en heeft daarnaast een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat behandeling noodzakelijk is vanwege de psychische problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico op ernstige geweldsdelicten. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen, waarbij deskundigen zijn gehoord over de geestelijke toestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/135928-22 en 16/138040-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende: [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 augustus 2022, 22 november 2022, 2 februari 2023, 11 april 2023,
6 juni 2023, 29 augustus 2023 en 24 oktober 2023.
Op 11 april 2023 is de zaak inhoudelijk behandeld. Aanwezig waren verdachte en zijn raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Driebergen-Rijsenburg, en de benadeelde partij, [slachtoffer 1] . Ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank zich over de persoon van verdachte onvoldoende geïnformeerd achtte. De rechtbank heeft om deze reden besloten het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en daarbij gelast dat een psychiater van het NIFP een persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte zal verrichten.
Ter terechtzitting van 24 oktober 2023 is de zaak in een andere samenstelling en met instemming van de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman hervat in de stand waarin het geding zich bevond op de pro forma van 29 augustus 2023. De zaak is toen op 24 oktober 2023 verder inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2023 kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. F.E. Leeman, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Driebergen-Rijsenburg, naar voren hebben gebracht.
Tevens zijn op die terechtzitting gehoord mevr. M.L. Reijmerink, GZ-psycholoog, mevr.
S. Vroom, reclasseringswerker en dhr. P.K.J. Ronhaar, psychiater.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er – in het kort - op neer dat verdachte:
feit 1:op 18 mei 2022 in Utrecht samen met anderen door middel van (bedreiging met) geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een kassalade met geld heeft gestolen van de [supermarkt] ;
feit 2
primair:op 18 mei 2022 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een bijl in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] te zwaaien/te bewegen;
subsidiair:op 18 mei 2022 in Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een bijl in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] te zwaaien/te bewegen;
feit 3:op 18 mei 2022 in Utrecht [slachtoffer 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat verdachte, samen met twee medeverdachten, het plan heeft opgevat om de [supermarkt] te overvallen en dat zij ook met zijn drieën dat plan hebben uitgevoerd.
De officier van justitie heeft partieel vrijspraak van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd, nu niet blijkt van opzet op het intreden van de dood van [slachtoffer 3] (hierna: aangever). Wel acht zij de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen, nu verdachte om zich heen sloeg met een bijl. Daarnaast heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte naar aangever riep dat hij hem zou afmaken, waarmee ook feit 3 wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de intentie had aangever lichamelijk letsel toe te brengen en dat hij de bijl enkel gebruikte om zichzelf te verdedigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank dient te beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft gepoogd aangever te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Om tot een bewezenverklaring te komen, moet de rechtbank eerst vaststellen welke feitelijke gedragingen er hebben plaatsgevonden.
Aangever heeft bij zijn aangifte verklaard dat verdachte met een bijl op hem kwam aflopen, hakbewegingen maakte en toen hij dichtbij aangever stond, met een bijl in zijn hand met kracht in de richting van het hoofd van aangever bewoog.
Deze door aangever beschreven handelingen van verdachte, worden niet ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. Er is geen getuige die heeft gezien dat verdachte deze bewegingen richting het hoofd van aangever maakte. Getuige [getuige] heeft weliswaar verklaard over een man die met een bijl in zijn hand en met gestrekte arm omhoog dreigend rondliep en “Ik maak je dood” naar aangever heeft geroepen, maar hij heeft niet verklaard dat hij heeft gezien dat de man de bijl met kracht in de richting van het hoofd van aangever bewoog. Daar komt bij dat aangever aanvankelijk tegen de politie heeft verklaard, dat hij de man met de bijl – verdachte dus - wilde pakken, dat zij toen in gevecht zijn geraakt en dat hij daarbij zijn arm heeft bezeerd. Op dat moment heeft aangever niet verklaard dat verdachte met de bijl bewegingen richting zijn hoofd maakte. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat verdachte met de bijl richting het hoofd van aangever heeft geslagen.
Derhalve acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. De rechtbank spreekt verdachte daarom hiervan vrij.
4.3.2
Beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft hiervoor ook geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2023; [2]
- de aangifte van [slachtoffer 2] van 18 mei 2022; [3]
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 18 mei 2022; [4]
- proces-verbaal van bevindingen met de stills van de camerabeelden van de [supermarkt] van 18 mei 2022. [5]
Bewijsoverweging
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde ‘medeplegen’. Daarvoor moet komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s). De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan en/of een gezamenlijke uitvoering van de diefstal met geweld en spreekt de verdachte daarom hiervan vrij.
4.3.3
Beoordeling van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde
Verwerping van het beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte achtervolgd werd door een menigte die hem wilde pakken en mogelijk zelfs lynchen. Daardoor vreesde verdachte voor zijn leven. Aangever maakte onderdeel uit van die menigte. Om hem af te weren, maakte verdachte een beweging met een bijl.
De rechtbank overweegt dat een geslaagd beroep op noodweer bij een mishandeling dient te leiden tot vrijspraak.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie.
Bewijsmiddelen
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 19 mei 2022
Aangever heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 18 mei 2022 reed ik ter hoogte van de [supermarkt] te Utrecht. Ik zag een jongen staan. Ik zag dat de jongen een bijl in zijn rechterhand had. Ik zag dat de jongen hakbewegingen naar mij maakte. Op dat moment bewoog ik mijn rechterhand richting de bijl. Ik wilde de bijl bij het handvat pakken echter kwam mijn hand tegen het ijzeren stuk net onder de bijl aan. Ik keek naar mijn hand en ik zag dat de duimmuis van mijn rechterhand heel erg dik was geworden en erg pijnlijk was. [6]
Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 april 2023
Verdachte heeft op voornoemde terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven:
Toen de heer [slachtoffer 3] dichtbij kwam en zijn hand naar voren stak, heb ik hem geraakt met de bijl. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte
aangever heeft mishandeld door met een bijl tegen zijn rechterhand te slaan waardoor aangever letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou verwonden.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met kracht een bijl in de richting van het hoofd of bovenlichaam van aangever heeft bewogen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij.
4.3.4
Beoordeling van het onder feit 3 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 19 mei 2022
Aangever [slachtoffer 3] heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 18 mei 2022 reed ik ter hoogte van de [supermarkt] te Utrecht. Ik zag een jongen staan. Ik hoorde dat de jongen tegen mij riep: "Ik maak jou af, ik maak jou af” of woorden van gelijke strekking. [8]
Proces-verbaal van aangifte van [getuige] van 20 mei 2022
Aangever [getuige] heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik reed op 18 mei 2022 in mijn auto op de [straat] te Utrecht onderweg naar de [supermarkt] gelegen op de [straat] . Ik hoorde dat de overvaller naar [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer 3] ) schreeuwde "Ik maak je dood". [9]
Conclusie
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 3] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 18 mei 2022 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een kassalade en een geldbedrag die aan de [supermarkt] toebehoorden heeft weggenomen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- in de rij te gaan staan bij kassa 3, waar die [slachtoffer 2] achter zat, en (vervolgens) met een bijl in de richting van [slachtoffer 2] hoofd te bewegen en (vervolgens) met kracht met voornoemde bijl meermalen op kassa 3 en de bijbehorende loopband (in) te slaan en daarbij meerdere malen te schreeuwen “nu, nu, nu, maak die kassa open”, en
- nadat die [slachtoffer 2] had gezegd “ik heb geen geld, want het is een pinkassa”, (wederom) te schreeuwen dat de kassa open moest worden gemaakt, en
- ( vervolgens) met voornoemde bijl (in die [slachtoffer 2] richting) te zwaaien en met
voornoemde bijl in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen en
- ( vervolgens), nadat was gebleken dat de kassalade van kassa 3 leeg was, naar kassa 5, waar die [slachtoffer 1] achter zat, te draaien en voornoemde bijl in de richting van die [slachtoffer 1] hoofd te bewegen en
- ( vervolgens) met kracht met voornoemde bijl meermalen op kassa 5 (in) te slaan en
- ( vervolgens) het deurtje van kassa 5 open te trekken en de kassalade uit kassa 5 te halen en/of
- ( vervolgens) met de kassalade, gevuld met een geldbedrag, de winkel te verlaten;
feit 2 subsidiair
op 18 mei 2022 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door een bijl tegen de rechterhand van die [slachtoffer 3] te slaan;
feit 3
op 18 mei 2022 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak jou af, ik maak jou af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken;
feit 2
subsidiairmishandeling;
feit 3bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, en te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de oplegging van tbs met dwangverpleging. Verdachte is bereid en in staat zich vrijwillig te laten behandelen. Bovendien acht de raadsman een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, te hoog.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan een winkeloverval. In de [supermarkt] heeft hij een kassamedewerkster proberen te dwingen de kassa te openen, door onder meer een bijl boven haar hoofd te houden en met die bijl meermalen op haar kassa te slaan. Daarbij riep hij dat ze de kassa moest openen. Toen bleek dat dit een pinkassa betrof, deed hij hetzelfde bij de kassamedewerkster naast haar. Die kassa bleek wel geld te bevatten, waarop hij de kassalade uit de kassa trok en daarmee de winkel uitrende.
Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit louter laten leiden door geldelijk gewin waarbij hij zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de medewerksters van de [supermarkt] die slachtoffer zijn geworden van zijn handelen, noch heeft hij zich rekenschap gegeven van het winkelend publiek dat – mogelijk zelfs met kinderen – in de winkel aanwezig was. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen schokkend en angstaanjagend. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor een slachtoffer of getuigen van het voorval met zich brengen, hetgeen ook in dit geval kan worden afgeleid uit de door [slachtoffer 1] ingediende vordering tot schadevergoeding. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Verdachte heeft daarnaast nog andere strafbare feiten gepleegd. Op het moment dat een klant – aangever Gumiliza - verdachte later probeerde tegen te houden, riep verdachte dat hij hem zou afmaken en sloeg hij hem met de bijl tegen zijn hand. Daarmee heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ook dergelijke feiten versterken gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, getuigen van het voorval en bij de samenleving in het algemeen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
23 augustus 2023 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor diefstal met geweld en zware mishandeling.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de verschillende rapporten die over verdachte zijn opgemaakt, te weten:
  • een rapport van de reclassering van 16 oktober 2023, opgemaakt door S. Vroom, reclasseringswerker;
  • een rapport van 20 september 2023, opgemaakt door P.K.J. Ronhaar, psychiater;
  • een rapport van de reclassering van 7 april 2023, opgemaakt door A. Koekoek, reclasseringswerker;
  • een rapport van 24 februari 2023, opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater;
  • een rapport van de reclassering van 17 november 2022, opgemaakt door L. Engberts, reclasseringswerker;
  • een rapport van 8 november 2022, opgemaakt door M.L. Reijmerink, GZ-psycholoog.
Rapport psycholoog Reijmerink
Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol- en cannabis en van beperkte verwerkingssnelheid en probleemoplossende vaardigheden. Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten beïnvloed. Geadviseerd wordt verdachte die feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Gezien de complexe, duurzame problematiek en het hoge recidiverisico kan de behandeling voor verdachte het beste in een klinische setting worden vormgegeven. Het is lastig in te schatten wat een uitvoerbaar advies is, omdat verdachte geen verblijfsstatus heeft, wat maakt dat hij niet in aanmerking komt voor een woning, niet mag werken en geen dagbesteding kan volgen. Puur gedragsdeskundig wordt een voorwaardelijk strafdeel met toezicht door de reclassering en een klinische behandeling als meest passend gezien. Als dit niet uitvoerbaar is, dan kan een tbs-maatregel met dwangverpleging overwogen worden.
Rapport psychiater Ronhaar
Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Ook is bij verdachte sprake van een matige stoornis in het gebruik van alcohol en een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. In het rapport wordt vanwege het verband tussen de stoornissen en de delicten geadviseerd de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Het recidivegevaar op (ernstige) geweldsdelicten, indien verdachte onbehandeld terugkeert naar de situatie van voor zijn aanhouding, wordt als hoog beoordeeld. Gelet op de ernst van de problematiek van verdachte is een intensieve en vermoedelijk lange behandeling nodig, in een kliniek met een hoog, misschien wel het hoogste, beveiligingsniveau (in een FPK of FPC) gelet op het beloop in detentie, met een geleidelijke en goed gemonitorde resocialisatie.
Nu de verwachting bestaat dat verdachte deze behandeling niet op vrijwillige of voorwaardelijke basis tot een goed einde zal kunnen brengen, wordt het opleggen van de behandeling als bijzondere voorwaarde of binnen een terbeschikkingstelling met voorwaarden, niet haalbaar geacht. Verdachte ziet zelf vrijwel geen noodzaak tot behandeling. Hij zal geneigd zijn de behandeling uit de weg te gaan. Gelet op het voorgaande, de ernst van het ten laste gelegde en het hoge recidiverisico op feiten als ten laste gelegd, wordt op gedragskundige gronden geadviseerd verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Een tbs met voorwaarden is naar mening van rapporteur niet haalbaar, niet alleen vanwege de eerder genoemde bezwaren tegen een voorwaardelijk kader, maar ook omdat er met betrokkene in het geheel geen overeenstemming is over de noodzaak van het aangaan van een behandeling van zijn eigen problematiek en evenmin over de risico’s als hij geen behandeling ondergaat. Door de aard van zijn problematiek zal hij daarnaast grote moeite hebben met het zich aan de voorwaarden houden.
Rapport reclasseringswerker Vroom
In dit rapport wordt de conclusie van psychiater Ronhaar onderschreven. Er wordt negatief geadviseerd ten aanzien van het opleggen van een tbs met voorwaarden, gelet op het door verdachte niet erkennen van zijn problematiek, het bagatelliseren van de ernst van de delicten en het gebrek aan motivatie voor een klinisch behandeltraject. Daarnaast is in het rapport op de vreemdelingenstatus van verdachte gewezen, die de uitvoering van een tbs met voorwaarden bemoeilijkt. Tbs met dwangverpleging biedt meer mogelijkheden voor resocialisatie. Zo kan een tbs met dwangverpleging door de Minister van Justitie en Veiligheid worden beëindigd wanneer er in het land van herkomst een passende voorziening is geregeld waar gewerkt kan worden aan de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. Daarnaast kan de rechtbank de maatregel beëindigen onder de voorwaarde dat een vreemdeling niet terugkeert naar Nederland.
Ter terechtzitting heeft de psychiater Ronhaar zijn rapport toegelicht. Daarbij is hij met name ingegaan op zijn bevinding dat verdachte in eerste instantie gemotiveerd lijkt om vrijwillig mee te werken aan een klinische behandeling, maar dat dit na doorvragen niet het geval blijkt te zijn. Ook psycholoog Reijmerink heeft haar bevindingen ter terechtzitting toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij tijdens haar onderzoek niet heeft kunnen beoordelen dat die motivatie bij verdachte ontbrak. Echter, zij gaf aan het met de psychiater eens te zijn dat, indien de motivatie tot klinische behandeling twijfelachtig is, deze niet in een voorwaardelijk kader kan worden opgelegd en dat een tbs met dwangverpleging in dat geval lijkt te zijn aangewezen. Bovendien acht zij het gelet op de bij verdachte vastgestelde ernstige persoonlijkheidsproblematiek onverstandig om verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen zoals hiervoor samengevat over en maakt deze tot de hare.
Oplegging tbs met dwangverpleging
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico voldoende terug te dringen om daarmee de veiligheid van de maatschappij te garanderen. Daarvoor is er in dit geval, zoals uit het voorgaande volgt, geen ander middel dan de plaatsing in een forensische kliniek in het kader van de maatregel tot tbs met dwangverpleging. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van deze maatregel. Aan alle voorwaarden daarvoor is voldaan. Er bestond bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op de bewezen verklaarde misdrijven is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van verdachte nodig is, nu hij, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, zijn psychische problematiek en het hoge recidiverisico op (ernstige) geweldsdelicten, een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen.
Daarmee is voldaan aan alle in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereisten om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te komen.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid de noodzakelijke behandeling in een voorwaardelijk kader te realiseren, nu uit de rapportage van de psychiater Ronhaar blijkt dat verdachte een dergelijke behandeling naar alle waarschijnlijkheid dan niet zal voltooien en dat ook het benodigde hoge beveiligingsniveau van de kliniek en de verwachte lange duur van de behandeling geen andere mogelijkheid openlaat dan het opleggen van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf gekeken naar de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Die oriëntatiepunten gaan voor een overval van een winkel met licht geweld of bedreiging – in deze zaak het zwaarste feit – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. Daarbij gelden recidive, toegebrachte schade en het gebruik van een wapen als strafverhogende factoren. Daarnaast gaan de oriëntatiepunten bij mishandeling met behulp van een slagwapen uit van 120 uur taakstraf en bij bedreiging waarbij een slag- of stootwapen wordt getoond van een taakstraf voor de duur van 40 uren. Een hogere straf dan twee jaar gevangenisstraf zou dus passend kunnen zijn, maar de rechtbank houdt er ook rekening mee dat de feiten verdachte in verminderde mate worden toegerekend en dat aan verdachte ook al de maatregel tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. De rechtbank acht voor het bewezenverklaarde daarom een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 1.500,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering geheel toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij niets naar voren gebracht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] door het onder 1 bewezen verklaarde feit ‘op andere wijze’ in de persoon aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is sprake indien de benadeelde partij aantoonbaar geestelijk letsel heeft opgelopen, of indien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit meebrengen dat psychische schade zo voor de hand ligt, dat recht bestaat op een vergoeding voor immateriële schade.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] gedwongen tot afgifte van geld in haar kassa, door een bijl dreigend ter hoogte van haar hoofd te houden en meermalen op haar kassa te slaan. Zoals blijkt uit de onderbouwing van haar vordering heeft zij zich hierdoor zeer angstig gevoeld en hebben die gevoelens van angst nog lang na het incident aangehouden. De gewapende overval vormde een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een situatie waarbij de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit meebrengen dat psychische schade zo voor de hand ligt, dat recht bestaat op een vergoeding voor immateriële schade.
Gelet op het voorgaande heeft [slachtoffer 1] recht op een vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding van [slachtoffer 1] , gelet op alle omstandigheden van het geval, naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BESLAG

Onder verdachte zijn diverse goederen inbeslaggenomen. De officier van justitie heeft verzocht de in beslag genomen goederen terug te geven aan verdachte.
Teruggave aan verdachte
De beslissing van de rechtbank omtrent de in beslag genomen goederen is conform de vordering van de officier van justitie. De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 Telefoontoestel (G3005347);
- 1 Jas (G2992324);
- 1 Handschoen (G2992331).

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 25 juni 2019 (parketnummer 16/138040-19) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen opgelegd. Aan deze voorwaardelijke straf was een proeftijd van 2 jaren verbonden. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

12 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, het onder feit 2 subsidiair en het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van twee jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging tbs-maatregel
  • gelast dat verdachte
  • bepaalt dat de totale duur van de tbs met dwangverpleging niet is gemaximeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 Telefoontoestel (G3005347);
  • 1 Jas (G2992324);
  • 1 Handschoen (G2992331);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/138040-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht bij vonnis van 25 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en
J. Edgar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. V.Y. van Almelo en J. Troostheide, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 18 mei 2022 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
een kassalade en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan de [supermarkt] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), toebehoorde(n), heeft weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
(tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen)
- in de rij te gaan staan bij kassa 3, waar die [slachtoffer 2] achter zat, en/of
(vervolgens) met een bijl in de richting van [slachtoffer 2] hoofd en/of bovenlichaam
te bewegen en/of (vervolgens) met kracht met voornoemde bijl meermalen, althans
eenmaal op kassa 3 en/of de bijbehorende loopband (in) te slaan/hakken en/of
daarbij meerdere malen, althans eenmaal te schreeuwen/zeggen "nu, nu, nu, maak
die kassa open", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- nadat die [slachtoffer 2] had gezegd "ik heb geen geld, want het is een pinkassa",
(wederom) meerdere malen, althans eenmaal te schreeuwen/zeggen dat de kassa
open moest worden gemaakt, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
en/of
- ( vervolgens) met voornoemde bijl (in die [slachtoffer 2] richting) te zwaaien en/of
met voornoemde bijl in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen en/of
- ( vervolgens), nadat was gebleken dat de kassalade van kassa 3 leeg was, naar kassa
5, waar die [slachtoffer 1] achter zat, te lopen/draaien en/of voornoemde bijl in de richting
van die [slachtoffer 1] hoofd en/of bovenlichaam te bewegen/zwaaien en/of
- ( vervolgens) met kracht met voornoemde bijl meermalen, althans eenmaal op
kassa 5 en/of de bijbehorende loopband (in) te slaan/hakken en/of
- ( vervolgens) het deurtje van kassa 5 open te trekken en/of de kassalade uit kassa 5
te halen en/of
- ( vervolgens) met de kassalade, gevuld met een geldbedrag, de winkel te verlaten;
feit 2
hij op of omstreeks 18 mei 2022 te Utrecht, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
(aan) [slachtoffer 3]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe brengen,
- dicht bij die [slachtoffer 3] is gaan staan met een bijl in zijn hand en/of
- ( vervolgens) met kracht voornoemde bijl in de richting van die [slachtoffer 3] hoofd
en/of bovenlichaam heeft gezwaaid/bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2022 te Utrecht, althans in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door met kracht een bijl in de richting van die
[slachtoffer 3] hoofd en/of bovenlichaam te zwaaien/bewegen, waardoor hij, verdachte,
met kracht die bijl tegen de (rechter) hand van die [slachtoffer 3] heeft geslagen;
feit 3
hij op of omstreeks 18 mei 2022 te Utrecht, althans in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak jou af, ik maak jou
af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 augustus 2022, genummerd 220714.1447.37039, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 243. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2023, pagina 2.
3.Pagina 45 t/m 47.
4.Pagina 42 en 43.
5.Pagina 64 t/m 71.
6.Pagina 48 en 49.
7.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2023, pagina 2.
8.Pagina 48 en 49.
9.Pagina 56 en 57.