ECLI:NL:RBMNE:2023:5874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
10658551 / ME VERZ 23-95
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een docent wegens vermeende examenfraude; beoordeling van dringende reden en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een docente en haar werkgever, een stichting. De docente, werkzaam als leraar natuur- en scheikunde, werd op 13 juni 2023 op staande voet ontslagen vanwege vermeende onregelmatigheden bij het nakijken van examens. De werkgever stelde dat de docente een vraag in het examen had aangepast, waardoor een leerling onterecht voordeel had genoten ten opzichte van andere leerlingen. De docente betwistte dit en verzocht de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden aanwezig was. De rechter concludeerde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat de docente opzettelijk had gehandeld in strijd met haar verplichtingen. De kantonrechter wees erop dat de docente de aanpassing had gedaan om een onvolkomenheid aan te geven en dat er geen bewijs was dat de leerling daadwerkelijk voordeel had genoten. Bovendien had de werkgever nagelaten om de docente de gelegenheid te geven haar kant van het verhaal te vertellen voordat het ontslag werd gegeven.

Als gevolg van deze bevindingen werd de werkgever veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, een vergoeding voor onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. De kantonrechter hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de docente en de gevolgen van het ontslag voor haar. De totale vergoedingen die de werkgever aan de docente moest betalen, werden vastgesteld op een aanzienlijk bedrag, inclusief wettelijke rente. De rechter wees ook het verzoek van de docente om rectificatie van een persbericht af, omdat de werkgever niet verantwoordelijk was voor de publiciteit rondom de zaak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 7 november 2023
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 10658551 / ME VERZ 23-95 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. J. Zoutberg
en
de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. W. Brussee.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 11 augustus 2023 met 18 producties;
- het verweerschrift van [verweerster] van 12 oktober 2023 met 6 producties;
- de brief van mr. Zoutberg van 18 oktober 2023 met productie 19.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2023. De gemachtigde van [verzoekster] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van wat er is besproken op de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1982, is sinds 1 augustus 2017 in dienst van [verweerster] als Leraar LB – natuur- en scheikunde tegen een salaris van laatstelijk € 2.750,30 bruto per maand excl. vakantietoeslag.
2.2.
Op 25 mei 2023 is het centraal examen natuur- en scheikunde voor VMBO-GL en TL afgenomen. In het correctievoorschrift van dat examen staat onder meer:
1 Regels voor de beoordeling
(…)
4. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg het behaalde aantal scorepunten voor het centraal examen vast.
(…)
2 Algemene regels
(…)
NB2 T.a.v. het verkeer tussen examinator en gecommitteerde (eerste en tweede corrector):
Het aangeven van onvolkomendheden op het werk en/of het noteren van behaalde scores bij de vraag is toegestaan, maar niet verplicht. (…) Binnen de ruimte die de regelgeving biedt, kunnen scholen afzonderlijk of in gezamenlijk overleg keuzes maken.
(…)
4 Beoordelingsmodel
(…)
32 maximumscore 3
2 Ag+ (aq) + Cu (s) → 2 Ag (s) + Cu2+ (aq)
  • uitsluitend de juiste formules voor en na de pijl 1
  • het aantal deeltjes van elk element voor en na de pijl gelijk en de
coëfficiënten weergegeven in zo klein mogelijke gehele getallen 1

juiste toestandsaanduidingen 1”
2.3.
Het door een leerling van [verweerster] gemaakte examen luidt nadat deze door [verzoekster] is nagekomen als volgt:
2.4.
Op 6 juni 2023 heeft tussen afdelingsleider [A] (hierna: [A] ) en [verzoekster] een gesprek plaatsgevonden over een door [verweerster] ontvangen bericht van de 2e corrector. Naar aanleiding van dit gesprek schrijft [A] onder meer:
“De 2e corrector dhr. [B] van [school 1] heeft op 5 juni bij zijn examensecretaris aangegeven dat hij vermoedens heeft van fraude met potlood. De examensecretaris heeft op 5 juni contact opgenomen met onze examensecretaris [C] . Hij heeft de foto's van het examenwerk gedeeld waarbij vermoedelijk geschreven is door de 1e corrector.
Vanmorgen hebben wij elkaar samen met [C (voornaam)] gesproken over het examenwerk van [.] van de leerlingen uit [..] en [...] en de foto's bekeken. Nadat wij hebben aangegeven dat er vermoedelijk op het examenwerk is geschreven met potlood, gaf je direct aan dat je bij één leerling een pijltje bij hebt getekend en er verder geen veranderingen hebt aangebracht. Volgens de 2e corrector zijn het er meer en ook bij andere leerlingen.
De conclusie is dat er volgens jou een aanpassing is geweest bij één leerling, het tekenen van een pijl om de reactievergelijking kloppend te maken. Voor deze vraag heb je het volledige aantal punten toegekend (3 punten). Zonder pijltje zou er geen reactievergelijking zijn en er naar eigen zeggen 0 punten worden toegekend.”
2.5.
Op 7 juni 2023 bericht [verzoekster] aan [A] onder meer:
“Bovendien is er niet eens overleg geweest. In het overleg had ik het kunnen toelichten en had ik ook ingezien dat het toekennen van de punten onterecht was geweest. Jammer dat er nu een examen bij gehaald wordt waar ik absoluut niks bij vermeld heb (de plusjes die overduidelijk het handschrift van de leerling zelf zijn). (…) Van de pijl heb ik gedaan en geef ik toe. De leerling mag gerust 0 punten krijgen. Het overige ben ik niet debet aan.”
2.6.
Op 9 juni 2023 bericht de Inspectie van het Onderwijs aan [verweerster] onder meer:
“Bevindingen
De inspectie heeft op dinsdag 6 juni 2023 een signaal binnengekregen van [school 1] te [plaats 1] (school van de gecommitteerde, de tweede corrector), waarin zij als school een vermoeden heeft geuit dat er onregelmatigheden zijn in het centraal schriftelijke examenwerk natuur- en scheikunde II vmbo-gl/tl (afnamedatum 25 mei 2023).
Op woensdag 7 juni 2023 heeft de inspectie onderzoek gedaan naar dit signaal en vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een onregelmatigheid in het betreffende examenwerk natuur- en scheikunde II vmbo-gl/tl. De onregelmatigheid is erin gelegen dat in het examenwerk van 2 kandidaten toevoegingen in de antwoorden zijn aangebracht met potlood. Het is derhalve zeer aannemelijk dat een personeelslid van [school 2] te [plaats 2] daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Hiermee is sprake van een onregelmatigheid zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e, van de beleidsregel.
Op woensdag 7 juni 2023 is het bovenstaande besproken met de heer [D] , de interim-afdelingsleider havo-bovenbouw van [school 2] . Daarbij heeft de inspectie aangegeven dat het niet haar rol is om vast te stellen welk personeelslid verantwoordelijk is voor de vastgestelde onregelmatigheden. Ook niet wat de gevolgen zijn voor het personeelslid. Niettemin heeft de school aan de inspectie per e-mail bevestigd dat een personeelslid daadwerkelijk verantwoordelijk is voor een van de onregelmatigheden. Door deze handelswijze hebben de 2 examenkandidaten voordeel genoten bij het maken van het centraal examen ten opzichte van de andere examenkandidaten in Nederland.
Besluit
De inspectie besluit dat de onderstaande vragen van de onderstaande kandidaten worden geneutraliseerd met de toekenning van 0 (nul) punten per vraag.
Hiermee is het totaal te behalen punten voor deze kandidaten voor het examen natuur- en scheikunde II vmbo-gl/tl minder dan de maximale te behalen 63 punten.”
2.7.
Op 13 juni 2023 heeft [verweerster] [verzoekster] op staande voet ontslagen. In de brief die [verweerster] [verzoekster] naar aanleiding daarvan heeft toegezonden staat onder meer:
“Het staat vast dat u in het examen natuur- en scheikunde II vmbo-gl/tl een door een leerling beantwoorde vraag hebt aangepast zodanig dat de leerling voordeel genoot ten opzichte van de andere leerlingen.
Dit betreft een zodanig ernstige schending van uw verplichtingen en taken als docent, dat dit naar de mening van het bestuur een dringende reden oplevert die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hierbij geldt dat het corrigeren van een examen de kerntaken van een docent raakt en dat juist aan het afnemen van examens eisen mogen worden gesteld aan de integriteit en betrouwbaarheid van een docent. U bent door uw handelwijze in die kerntaken op grove wijze tekortgeschoten en heeft het vertrouwen van het bestuur in u onherstelbaar beschadigd. Verder rekent het bestuur u aan dat u de leerling heeft gedupeerd, de leerling zal mogelijk haar
examen opnieuw moeten maken. Verder heeft u de reputatie van [verweerster] beschadigd omdat de
onregelmatigheid waar u zich schuldig aan gemaakt heeft, de waarde van de diploma's aantast, en [verweerster] publiekelijk kan worden geconfronteerd met het feit dat het [school 2] leerlingen ten onrechte diploma's verleent, met alle gevolgen van dien.
Het bestuur heeft stil gestaan bij uw persoonlijke omstandigheden, waaronder uw leeftijd (41 jaar), de lengte van het dienstverband (5 jaar en 10 maanden) en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor u zal kunnen hebben. Deze omstandigheden hebben niet tot een ander oordeel geleid vanwege de ernst van het feit.
Ontslag op staande voet
Op grond van de hierboven genoemde, dringende reden heeft Het Baken de arbeidsovereenkomst met u
met ingang van vandaag, dinsdag 13 juni 2023, beëindigd.”
2.8.
Op 14 juni 2023 is [verweerster] geïnterviewd door [naam] en is er een persbericht verschenen met als titel “Docent knoeit met antwoorden examens [school 2] ”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verweerster] te veroordelen:
I. a. tot betaling van € 9.809,40 bruto aan vergoeding over de niet in acht genomen opzegtermijn;
b. tot betaling van € 5.380,48 bruto aan transitievergoeding:
c. tot betaling van € 43.922,00 bruto aan billijke vergoeding;
II. de te betalen bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
III. om binnen 14 dagen na heden het interview met [naam] en het daarop gebaseerde persbericht van 14 juni 2023 te (laten) rectificeren, waarbij [verweerster] het concept van de rectificatie eerst aan [verzoekster] zal voorleggen en na haar akkoord aan [naam] , docenten en leerlingen zal worden doorgestuurd, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00;
IV. in de kosten van deze procedure.
3.2.
[verweerster] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [verzoekster] niet verzoekt om vernietiging van het ontslag op staande voet, staat vast dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 13 juni 2023.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of er een dringende reden aanwezig was voor het ontslag op staande voet en of aan [verzoekster] als gevolg daarvan een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding moet worden toegekend.
4.3.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] het verzoek tijdig ingediend.
Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
4.4.
[verzoekster] stelt zich allereerst op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Dit wordt door [verweerster] betwist.
4.5.
Het ontslag op staande voet moet onverwijld worden gegeven. De Hoge Raad gunt echter de partij die meent een dringende reden voor ontslag te hebben enige tijdsruimte (bijvoorbeeld om onderzoek te doen naar de juistheid van het vermoeden, om deskundig advies in te winnen of om het tot ontslag bevoegde orgaan bijeen te roepen) alvorens tot ontslagaanzegging over te gaan. Wel moet daarbij met de nodige voortvarendheid worden gehandeld (HR 15 februari 1980, NJ 1980, 328; HR 21 januari 2000, NJ 2000, 190; JAR 2000/45). Beslissend voor de aanvang is het tijdstip waarop een vermoeden van het bestaan van de dringende reden voor een ontslag op staande voet ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. De werkgever moet vanaf dat moment voortvarend handelen. Enig uitstel is mogelijk, bijvoorbeeld als onderzoek niet verricht kan worden door ziekte of een al geplande vakantie van de werknemer. Zodra de tot ontslag bevoegde persoon bekend is met een bewijsbare dringende reden moet omgaand tot ontslag overgegaan worden. Dan is uitstel in beginsel niet meer gerechtvaardigd, behalve als de werknemer de keuze wordt gegeven om binnen korte tijd een vaststellingsovereenkomst te accepteren of om zelf ontslag te nemen, ter voorkoming van een ontslag op staande voet. De toegestane bedenktijd voor de werknemer is zeer kort, afhankelijk van de omstandigheden kan dat maximaal enkele dagen omvatten.
4.6.
Vast staat dat [verweerster] op 6 juni 2023 is ingelicht door de [school 1] te [plaats 1] , de school van de tweede corrector, op 7 juni 2023 de onderwijsinspectie een onderzoek is gestart en op 9 juni 2023 de onderwijsinspectie met een brief is gekomen waarin zij concludeert dat sprake is van onregelmatigheden. Mede rekening houdend met een weekend daartussen, dat [verzoekster] van vakantie terugkwam en dat [verweerster] de tijd moet worden gegund om juridisch advies te vragen moet worden geoordeeld dat [verweerster] voortvarend heeft gehandeld. Het ontslag op staande voet is dan ook onverwijld gegeven.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig vanwege het ontbreken van een dringende reden
4.7.
De kantonrechter vindt dat een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 BW ontbreekt. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.8.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.9.
De reden die de werkgever voor het ontslag aan de werknemer meedeelt fixeert de omvang van het debat tussen partijen. Het moet namelijk voor de werknemer onmiddellijk duidelijk zijn welke eigenschappen of gedragingen de werkgever hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, zodat de werknemer kan beslissen of hij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De werkgever die een werknemer heeft ontslagen, moet dus in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, stellen en zo nodig bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden. Een ontslaggrond behoeft niet onder alle omstandigheden aan de wederpartij te worden meegedeeld. Mededeling kan achterwege blijven in het uitzonderlijke geval dat het voor de werknemer klip en klaar is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid.
4.10.
De dringende reden die is medegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is volgens de ontslagbrief van 13 juni 2023 de volgende (zie ook hiervoor onder 2.7):
“Het staat vast dat u in het examen natuur- en scheikunde II vmbo-gl/tl een door een leerling beantwoorde vraag hebt aangepast zodanig dat de leerling voordeel genoot ten opzichte van de andere leerlingen.”
4.11.
Vast staat dat [verzoekster] boven het antwoord bij vraag 32 van een leerling een pijl heeft geplaatst. Volgens [verweerster] is daarmee de door de leerling beantwoorde vraag zodanig aangepast dat de leerling voordeel heeft genoten ten opzichte van andere leerlingen. Dat levert een ernstige schending van de verplichtingen en taken van [verzoekster] als docent op. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] door haar handelen de integriteit en betrouwbaarheid van een docent aangetast en is zij op grove wijze tekortgeschoten.
4.12.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van het examen is het vastgestelde correctievoorschrift, waarin is bepaald dat de gecommitteerde ( verder 2e corrector) in onderling overleg met de examinator het behaalde aantal punten voor het centraal examen vaststelt. Het overleg dat op 3 juni 2023 stond gepland is door de 2e corrector afgezegd met het verzoek een nieuwe dag te plannen voor dat overleg. Dat overleg heeft niet plaatsgevonden omdat de 2e corrector op 5 juni 2023 aan de examensecretaris van de [school 1] melding heeft gemaakt van een vermoeden van fraude naar aanleiding waarvan door die examensecretaris van dit vermoeden melding is gemaakt aan de examensecretaris van [verweerster] . Het had echter voor de hand gelegen dat bedoeld overleg wel zou hebben plaatsgevonden, zodat [verzoekster] haar bevindingen ten aanzien van het antwoord op vraag 32 nader had kunnen duiden, waarna het al dan niet toekennen van punten (in overleg) had kunnen worden vastgesteld.
4.13.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift en ter zitting (nader) aangegeven dat zij de pijl heeft geplaatst om aan de tweede corrector duidelijk te maken dat de pijl in het antwoord van de leerling ontbrak, en dat de leerling (mogelijk) een schrijffout heeft gemaakt. [verzoekster] heeft het antwoord van de leerling niet aangepast, maar de pijl boven het antwoord (het plusje in de vergelijking) van de leerling gezet. Zij heeft dit bovendien met potlood gedaan en ook met potlood de puntenscore in de kantlijn gezet. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat zij dit met de 2e corrector, als daartoe de gelegenheid was geweest, had kunnen bespreken en aan de hand daarvan de puntenscore had kunnen vaststellen. Daar is de tweede corrector immers ook voor bedoeld zoals dit ook uit het correctievoorschrift valt af te leiden. Uit het correctievoorschrift blijkt verder dat het aangeven van onvolkomenheden op het werk en/of het noteren van behaalde scores bij het antwoord op de vraag is toegestaan. [verzoekster] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in het werk van de leerling een onvolkomenheid heeft geconstateerd doordat de pijl miste. De pijl was volgens haar echter al gegeven in de casus, maar door de leerling niet mee overgenomen. Dit lijkt ook te volgen uit het beoordelingsmodel op vraag 32, waar staat ‘uitsluitend de juiste formules voor en na de pijl’. Vaststaat dat de leerling de formule voor en na de pijl juist heeft beantwoord, enkel heeft de leerling een ‘plus’ in plaats van een ‘pijl’ gezet. Het is dus niet zo, althans dat is onvoldoende komen vast te staan, dat [verzoekster] het antwoord van de leerling heeft aangepast. Het antwoord bleef immers gelijk. Dat de betreffende leerling voordeel zou hebben genoten is dan ook evenmin vast komen te staan. Niet duidelijk is immers hoe het overleg met de 2e corrector zou zijn verlopen en waartoe dat zou hebben geleid. Door niet het gesprek met de tweede corrector te laten plaatsvinden, ondanks het verzoek van [verzoekster] daartoe, heeft [verweerster] te voortvarend gehandeld.
4.14.
[verzoekster] is op 6 juni 2023 in een gesprek met mevrouw [A] geconfronteerd met het vermoeden van examenfraude. In dat gesprek is door mevrouw [A] aangegeven dat nadere informatie zal worden gevraagd bij de 2e corrector/examensecretaris van de andere school om te kunnen beoordelen wat de vervolg stappen zullen zijn. Weliswaar heeft [verzoekster] naar aanleiding van het gesprek op 6 juni 2023 op 7 juni 2023 per e-mail aangegeven dat zij, indien het overleg met de 2e corrector wel had plaatsgevonden en zij een toelichting had kunnen geven, ook had ingezien dat het toekennen van de punten onterecht zou zijn geweest, maar [verzoekster] is daar op teruggekomen. Uit die e-mail blijkt bovendien ook overduidelijk dat zij in overleg wilde treden met de tweede corrector hierover. Dat overleg heeft, zoals hierboven overwogen, nu juist niet plaatsgevonden. Ter zitting heeft [verzoekster] nogmaals aangegeven dat zij deze mail heeft geschreven ten behoeve van behoud van haar baan, maar, gelet op het correctievoorschrift, thans nog steeds van mening is dat het toekennen van 3 punten bij antwoord op vraag 32 juist zou zijn geweest.
4.15.
Dat opmerkingen in de kantlijn van het afgelegde examen geplaatst moeten worden en niet boven het werk van de leerling, zoals [verweerster] ter zitting heeft gesteld, was wellicht handiger geweest, maar op dat punt heeft [verweerster] nagelaten om duidelijke nakijkinstructies aan haar docenten mee te geven. Dat had wel van [verweerster] verwacht mogen worden temeer nu in artikel 2 lid 1 sub e Beleidsregel onregelmatigheden centraal examen in het voortgezet onderwijs en staatsexamen (hierna: de beleidsregel) vermeld staat dat onder het niet op regelmatige wijze plaatsvinden van het centraal examen onder meer wordt verstaan het na afloop van het centraal examen zonder rechtsgrond aanbrengen van wijzigingen door een derde in het door de kandidaat aangeleverde werk. Dit staat haaks op het correctievoorschrift waarin wordt aangegeven dat onvolkomenheden op het werk noteren is toegestaan. Van [verweerster] had verwacht mogen worden dat zij had aangegeven hoe hiermee om te gaan, zeker nu kennelijk aan die beleidsregel wordt getoetst.
4.16.
[verweerster] beroept zich verder op de conclusie van de onderwijsinspectie die heeft geoordeeld dat er sprake is van een onregelmatigheid. Dat de onderwijsinspectie oordeelt dat sprake is geweest van een onregelmatigheid betekent nog niet dat er ook een dringende reden is voor ontslag op staande voet. De onderwijsinspectie geeft in haar brief van 9 juni 2023 ook aan dat zij niet gaat over de gevolgen voor het betreffende personeelslid. Dat is aan de werkgever. De onderwijsinspectie heeft tijdens haar onderzoek [verzoekster] ook niet gehoord. [verweerster] heeft er verder niet voor gekozen om de nadere bevindingen in het overleg met de 2 corrector/examensecretaris van de [school 1] , zoals aangekondigd in haar e-mail van 6 juni 2023, met [verzoekster] te delen noch [verzoekster] naar aanleiding van het rapport van de onderwijsinspectie [verzoekster] om een nadere toelichting te vragen. [verweerster] is op 13 juni 2023 zonder meer overgegaan tot het geven van een ontslag op staande voet. [verweerster] heeft daarmee onzorgvuldig jegens [verzoekster] gehandeld door voorafgaand aan het ontslag op staande voet af te zien van hoor en wederhoor. Het gesprek van 6 juni 2023 waaraan [verweerster] refereert is daarvoor onvoldoende, omdat op dat moment de mate waarin sprake zou zijn van ‘fraude’ en de gevolgen daarvan nog onvoldoende waren uitgekristalliseerd.
4.17.
Wat [verzoekster] eventueel wel valt te verwijten, is dat zij niet duidelijk heeft aangegeven dat de door haar gezette pijl een bespreekpunt betrof. Dit handelen vormt echter onvoldoende grond voor een ontslag op staande voet. Een minder zwaar middel zou naar het oordeel van de kantonrechter passender zijn geweest, zoals een officiële waarschuwing. Bij die beoordeling weegt de kantonrechter mee dat niet gebleken is van enig onvoldoende functioneren. Het dienstverband is verder naar tevredenheid verlopen. Er is niet eerder iets soortgelijks voorgevallen. Ook speelt mee de persoonlijke situatie van [verzoekster] en de voor haar verstrekkende gevolgen van een ontslag op staande voet. [verweerster] heeft meteen naar het zwaarste middel gegrepen, daar waar niet gesteld kan worden dat er sprake is van (opzettelijk) gepleegde fraude. Een ontslag op staande voet is voor een werknemer zeer ingrijpend. Een werknemer heeft geen inkomen meer en geen recht op een uitkering.
4.18.
De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat er geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onverwijld op te zeggen.
[verweerster] moet aan [verzoekster] de transitievergoeding, een vergoeding voor onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding betalen.
4.19.
Omdat [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd, en [verzoekster] berust in het ontslag per 30 juni 2023, heeft [verzoekster] in beginsel recht op een aantal vergoedingen.
- transitievergoeding
4.20.
Het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Er is geen dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Dat betekent dat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is en zij zal worden veroordeeld tot betaling van de gevraagde vergoeding. [verweerster] maakt weliswaar bezwaar tegen de hoogte van de vergoeding omdat [verzoekster] volgens haar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij twee tijdelijke uitbreidingen heeft die op 31 juli 2023 zouden eindigen en, naar de kantonrechter begrijpt, haar salaris dan lager zou zijn omdat [verweerster] zoals zij ter zitting heeft gesteld, deze uitbreidingen niet zou verlengen, maar daar gaat de kantonrechter aan voorbij. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 13 juni 2023. De kantonrechter gaat bij de berekening van de vergoeding uit van het salaris zoals dat gold op 13 juni 2023. De transitievergoeding is immers een forfaitaire vergoeding die onder andere is gebaseerd op het laatstverdiende maandsalaris. Nu [verweerster] verder tegen de hoogte geen bezwaar heeft gemaakt, gaat de kantonrechter uit van het door [verzoekster] berekende bedrag, zodat het bedrag van € 5.380,48 bruto zal worden toegewezen.
- vergoeding voor onregelmatige opzegging
4.21.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onterecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat sprake is van een opzegtermijn van drie maanden. [verweerster] heeft die opzegtermijn van drie maanden niet in acht genomen. Dat betekent dat als vergoeding het loon over de periode vanaf 13 juni 2023 tot en met 30 september 2023, zijnde € 9.809,40 bruto zal worden toegewezen, waarbij eveneens zal worden uitgegaan van het salaris zoals dat gold op 13 juni 2023.
- billijke vergoeding
4.22.
[verzoekster] heeft tot slot verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 43.922,00 bruto. Volgens [verzoekster] heeft zij last van stress, angst en paniekaanvallen als gevolg van het onterecht gegeven ontslag, de door [verweerster] opgezochte publiciteit en dat zij als alleenstaande moeder van de een op de andere dag zonder inkomen kwam te zitten.
4.23.
[verzoekster] heeft recht op toekenning van een billijke vergoeding, omdat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zonder dringende reden tot ontslag over te gaan, waardoor zij geen rechtsgeldig ontslag op staande voet heeft gegeven. De billijke vergoeding moet in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding kan rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, met inachtneming van de (niet limitatieve) gezichtspunten die de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest heeft geformuleerd, zoals de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer.
4.24.
Door het ontslag op staande voet kwam [verzoekster] van het ene op het andere moment thuis te zitten zonder werk en inkomsten. De aan [verzoekster] toegedichte redenen voor het ontslag leveren geen dringende redenen op voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter kan zich goed voorstellen dat [verzoekster] door het ontslag in diskrediet is gebracht. [verzoekster] was dan ook genoodzaakt tot het starten van onderhavige procedure waarin zij dus in het gelijk wordt gesteld: de dringende reden ontbreekt. De kantonrechter houdt bij het bepalen van de vergoeding wel rekening met het feit dat [verzoekster] vrij snel een andere baan heeft gevonden en de financiële gevolgen van [verzoekster] door het ontslag daardoor beperkt zijn.
4.25.
De kantonrechter vindt, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder ook het feit dat aan [verzoekster] een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zijn toegekend, een billijke vergoeding van drie bruto maandsalarissen redelijk. Dit betekent dat een bedrag zal worden toegekend van € 8.250,90 bruto.
- wel wettelijke rente, geen wettelijke verhoging
4.26.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 13 juli 2023 en de wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 13 juni 2023.
4.27.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na deze beschikking, omdat de werkgever niet eerder met betaling daarvan in verzuim is.
4.28.
Voor toewijzing van een wettelijke verhoging over de toegewezen transitievergoeding, de vergoeding voor onregelmatige opzegging en de toegewezen billijke vergoeding op de voet van artikel 7:625 BW bestaat geen wettelijke grondslag, gezien de inhoud van dat artikel. Het gaat immers niet om te late betaling van een vorm van arbeidsloon.
[verweerster] hoeft niet te zorgen voor een rectificatie
4.29.
[verzoekster] heeft ten slotte verzocht om [verweerster] te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie van het interview met [naam] en het daarop gebaseerde persbericht. Volgens [verzoekster] is zij daarin ten onrechte beticht van fraude, hetgeen schadelijk is voor haar carrière en reputatie. [verweerster] heeft zich hiertegen verzet.
4.30.
Het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat door toedoen van [verweerster] de naam van [verzoekster] is aangetast. Het initiatief tot het brengen van nieuws is vanuit [naam] uitgegaan. Niet gebleken is dat [verweerster] [naam] op de hoogte heeft gesteld van de bevindingen van de onderwijsinspectie. De kantonrechter kan zich voorstellen dat de berichtgeving door [naam] richting [verzoekster] haar eer en geode naam heeft aangetast, maar daarvan is [verweerster] een onvoldoende verwijt te maken. Verder is de door [verzoekster] verzochte wijze van rectificatie (veel) te ruim geformuleerd. Ook is er geen (voldoende) belang gesteld of gebleken om de gevraagde rectificatie te verzenden aan haar leerlingen en docenten. Het staat [verzoekster] wel vrij om van dit vonnis kennis te geven aan degenen van wie zij meent dat die bij kennisname een gerechtvaardigd belang hebben.
Proceskostenveroordeling
4.31.
[verweerster] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in het verzoek aan de zijde van [verzoekster] worden begroot € 86,00 voor het griffierecht en € 793,00 als bijdrage voor het salaris van zijn gemachtigde.
4.32.
Deze uitspraak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 5.380,48 bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 13 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 9.809,40 bruto ter zake van onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf 13 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 8.250,90 bruto ter zake van de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] begroot op een bedrag van € 86,00 aan griffierechten en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.