In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 november 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 466.000,-- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), met een waardepeildatum van 1 januari 2021. Eiser, die de waarde te hoog vond, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld.
De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin vier referentiewoningen zijn vergeleken. De rechtbank kan de vergelijking met twee van deze referentiewoningen niet volgen, omdat de ligging en verkoopdata niet representatief zijn. De rechtbank laat deze referenties buiten beschouwing en concludeert dat de heffingsambtenaar met de overige twee referentiewoningen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van eisers woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van zijn woning tegenover een school en speelkooi. De rechtbank oordeelt echter dat de lagere prijs per m2 die de heffingsambtenaar voor eisers woning heeft gehanteerd, de slechtere ligging compenseert. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 466.000,-- wordt gehandhaafd.