In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee partijen die een aannemingsovereenkomst hebben gesloten voor de bouw van een nieuwbouwwoning. De bouw is stilgelegd omdat er onenigheid is over de kostenoverschrijding ten opzichte van de overeengekomen richtprijs. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P.R. Vrakking, vordert dat gedaagde, een bouwbedrijf, de werkzaamheden binnen een week na betekening van het vonnis hervat. Eiser stelt dat er nog geen 60% van het werk is uitgevoerd, terwijl de volledige aanneemsom is betaald. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.L. de Leeuwe, voert aan dat er sprake is van meerwerk en dat de werkzaamheden pas hervat kunnen worden als eiser dit erkent en zekerheid stelt voor de kosten.
De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde de werkzaamheden moet hervatten, met uitzondering van de werkzaamheden die als meerwerk zijn aangemerkt. Eiser moet echter ook zekerheid stellen in de vorm van een bankgarantie ter waarde van € 373.000,-. De rechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor de hervatting van de werkzaamheden, gezien de kans op verdere schade door wateroverlast in de kelder. De rechter legt een dwangsom op voor het geval gedaagde de werkzaamheden niet tijdig hervat en voor het geval de oplevering niet op tijd plaatsvindt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.