ECLI:NL:RBMNE:2023:6046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/16/561467 / KL ZA 23-241
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over aannemingsovereenkomst nieuwbouwwoning met geschil over kostenoverschrijding en hervatting bouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee partijen die een aannemingsovereenkomst hebben gesloten voor de bouw van een nieuwbouwwoning. De bouw is stilgelegd omdat er onenigheid is over de kostenoverschrijding ten opzichte van de overeengekomen richtprijs. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P.R. Vrakking, vordert dat gedaagde, een bouwbedrijf, de werkzaamheden binnen een week na betekening van het vonnis hervat. Eiser stelt dat er nog geen 60% van het werk is uitgevoerd, terwijl de volledige aanneemsom is betaald. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.L. de Leeuwe, voert aan dat er sprake is van meerwerk en dat de werkzaamheden pas hervat kunnen worden als eiser dit erkent en zekerheid stelt voor de kosten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde de werkzaamheden moet hervatten, met uitzondering van de werkzaamheden die als meerwerk zijn aangemerkt. Eiser moet echter ook zekerheid stellen in de vorm van een bankgarantie ter waarde van € 373.000,-. De rechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor de hervatting van de werkzaamheden, gezien de kans op verdere schade door wateroverlast in de kelder. De rechter legt een dwangsom op voor het geval gedaagde de werkzaamheden niet tijdig hervat en voor het geval de oplevering niet op tijd plaatsvindt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zaaknummer: C/16/561467 / KL ZA 23-241 PM/45352
Vonnis in kort geding van 15 september 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. C.P.R. Vrakking te Blaricum,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.L. de Leeuwe te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 augustus 2023 met 18 producties,
- de conclusie van antwoord en eis in reconventie met 44 producties,
- de nadere productie 19 van [eiser sub 1] c.s.,
- de nadere producties 45 tot en met 48 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 1 september 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Er is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Het geschil

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten over de bouw van een nieuwbouwwoning voor [eiser sub 1] c.s. door [gedaagde] . De bouw ligt op dit moment stil, omdat partijen het erover oneens zijn voor wiens rekening de kostenoverschrijding ten opzichte van de overeengekomen richtprijs moet komen. Partijen hebben in overleg een lijst opgesteld van het werk dat nog gedaan moet worden voordat kan worden opgeleverd (productie 3 bij dagvaarding en productie 9 bij het antwoord van [gedaagde] ). Daarbij is duidelijk geworden dat de bouw fors meer gaat kosten dan op voorhand is begroot.
Wat vorderen [eiser sub 1] c.s. en waarom?
2.2.
[eiser sub 1] c.s. hebben de stand van de bouw laten onderzoeken door een deskundige, [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). De bevindingen zijn neergelegd in het expertiserapport. Op grond van het rapport stellen [eiser sub 1] c.s. dat nog geen 60% van het werk af is, terwijl zij nagenoeg de hele aanneemsom hebben betaald. [eiser sub 1] c.s. vinden het dan ook onterecht dat [gedaagde] het werk heeft stilgelegd en willen dat de ontstane impasse wordt doorbroken.
2.3.
Daarom vorderen [eiser sub 1] c.s. in deze procedure – samengevat – een veroordeling van [gedaagde] om de bouw binnen één week na betekening van het vonnis te hervatten. Verder vorderen zij dat [gedaagde] de werkzaamheden moet uitvoeren en afmaken zoals overeengekomen op de lijst en de woning vóór 1 februari 2024 aan [eiser sub 1] c.s. oplevert. Op de zitting hebben [eiser sub 1] c.s. verklaard dat zij van de lijst alleen nog die werkzaamheden uitgevoerd willen zien die onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke opdracht en dus niet als meerwerk zijn aan te merken. [eiser sub 1] c.s. vorderen ook betaling van € 9.800,- als vergoeding van de kosten voor het opstellen van het expertiserapport, een dwangsom voor het geval dat [gedaagde] nalaat de werkzaamheden voort te zetten of de woning niet op tijd oplevert en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.4.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser sub 1] c.s. en heeft een tegenvordering (ook wel: vordering in reconventie) ingesteld. [gedaagde] wil het werk pas hervatten als [eiser sub 1] c.s. erkennen dat sprake is van meerwerk. [gedaagde] vordert (in reconventie) – samengevat – dat [eiser sub 1] c.s. de werkzaamheden onder nummer 38 tot en met 92 van het antwoord van [gedaagde] binnen zeven dagen na het vonnis als meerwerk opdragen. Daarnaast wil [gedaagde] dat [eiser sub 1] c.s. zekerheid stellen voor ongeveer € 1.000.000,- door een in te roepen bankgarantie af te geven, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.De beoordeling

Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
3.1.
[gedaagde] moet de bouwwerkwerkzaamheden binnen één week na betekening van het vonnis hervatten. [gedaagde] moet de werkzaamheden op de lijst in productie 3 afmaken, met uitzondering van de werkzaamheden die zijn gemarkeerd als meerwerk. De woning moet voor 1 maart 2024 aan [eiser sub 1] c.s. worden opgeleverd. Aan het hervatten van de werkzaamheden en de tijdige oplevering wordt een dwangsom verbonden. [gedaagde] hoeft de kosten voor het expertiserapport van € 9.800,- niet aan [eiser sub 1] c.s. te betalen.
3.2.
Daartegenover staat dat [eiser sub 1] c.s. zekerheid moeten stellen ter waarde van € 238.500,- in de vorm van een bankgarantie.
3.3.
Hieronder worden de beslissingen toegelicht.
Is er een spoedeisend belang?
3.4.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser sub 1] c.s. ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Vaststaat dat de kelderverdieping eerder is ondergelopen. Omdat de bouw is gestaakt en er kans is op nieuwe overstromingen in de kelder, hebben [eiser sub 1] c.s. een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voor het hervatten van de werkzaamheden.
3.5.
Voor de vordering tot betaling van € 9.800,- voor het expertiserapport door [onderneming] ontbreekt een spoedeisend belang. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding, zal de voorzieningenrechter niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Omdat [eiser sub 1] c.s. geen spoedeisend belang voor vergoeding van de kosten voor het opstellen van het expertiserapport hebben aangevoerd en in onvoldoende mate vaststaat dat deze kosten voor rekening van [gedaagde] komen, is de vordering niet toewijsbaar.
Waarom en wanneer moet [gedaagde] het werk hervatten?
3.6.
De voorzieningenrechter moet in kort geding beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.7.
Partijen hebben op 30 september 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is een gecalculeerde richtprijs opgenomen van € 2.747.999,16. [eiser sub 1] c.s. hebben in totaal € 2.538.198,25 betaald. Partijen zijn het erover eens dat het overeengekomen werk nog niet af is. Op 17 juli 2023 is een lijst opgesteld van de werkzaamheden die nog gedaan moeten worden om de woning af te bouwen (productie 3 bij dagvaarding). Daarbij is duidelijk geworden dat de bouw fors meer gaat kosten dan in eerste instantie is begroot.
3.8.
[gedaagde] is op basis van de overeenkomst verplicht de woning (af) te bouwen. Omdat partijen het erover eens zijn dat het overeengekomen werk nog niet af is, zal [gedaagde] worden gelast de werkzaamheden binnen één week te hervatten. De voorwaarden die [gedaagde] stelt aan hervatting van het werk, worden hierna besproken.
3.9.
De voorzieningenrechter acht het nodig om aanvullend voorzieningen te treffen, zodat er geen discussie meer kan bestaan over de verantwoordelijkheid voor de bouwplaats. [gedaagde] moet zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen één week na betekening van dit vonnis zorgen dat (i) de bouwplaats wordt beveiligd zoals voor het stilleggen van de bouw gebruikelijk was en (ii) maatregelen worden genomen om verdere lekkages in of overstromingen van de kelderverdieping te verhelpen en te voorkomen. Dit laatste betekent dat voorzieningen moeten worden getroffen om het water in de kelder deugdelijk af te voeren, bijvoorbeeld door aansluiting op het riool, door een goed functionerende noodpomp of door de installatie van een permanent pompsysteem waarin in de initiële opdracht is voorzien.
3.10.
De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om de staat van de bouw op te nemen bij aanvang van het hervatten van het werk, gelet op eventuele schade aan de woning.
3.11.
Als [gedaagde] het werk niet binnen één week na betekening van dit vonnis heeft hervat op de manier zoals in overweging 3.8 is beschreven, verbeurt zij een dwangsom van € 500,- per dag dat zij nalaat de werkzaamheden te hervatten, met een maximum van € 25.000,-.
Welke werkzaamheden moet [gedaagde] afmaken?
3.12.
[eiser sub 1] c.s. verwijzen in de vordering naar de lijst met werkzaamheden die op 17 juli 2023 is opgesteld (productie 3 bij dagvaarding). Op de zitting hebben [eiser sub 1] c.s. verklaard dat zij alleen de werkzaamheden uitgevoerd willen zien die onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke opdracht. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. Dat betekent dat de werkzaamheden met een kruisje in de kolommen “meerwerk” en “opgevoerd als meerwerk” (zoals zichtbaar in productie 9 bij antwoord van [gedaagde] ) niet door [gedaagde] hoeven te worden uitgevoerd en dat alleen de werkzaamheden in de kolom “In oorspronkelijke opdracht” door [gedaagde] moeten worden verricht.
3.13.
Omdat [eiser sub 1] c.s. niet langer uitvoering van de meerwerkposten op de lijst in productie 3 bij dagvaarding wensen, is de vordering van [gedaagde] om die resterende werkzaamheden als meerwerk op te dragen niet toewijsbaar.
Wanneer moet worden opgeleverd?
3.14.
[eiser sub 1] c.s. vorderen oplevering uiterlijk op 1 februari 2024 en [gedaagde] verwacht dat zij het werk uiterlijk op 1 april 2024 zal kunnen voltooien. Omdat niet langer alle op de lijst vermelde werkzaamheden hoeven worden uitgevoerd maar alleen die werkzaamheden die in de initiële opdracht zitten, vindt de voorzieningenrechter
1 maart 2024 redelijk. [gedaagde] moet de woning uiterlijk op 1 maart 2024 aan [eiser sub 1] c.s. opleveren.
3.15.
Voor iedere dag of deel daarvan dat de woning vanaf 1 maart 2024 niet of niet volledig is opgeleverd, verbeurt [gedaagde] een dwangsom van € 1.500,- per dag met een maximum van € 150.000,-.
Waarom moet [eiser sub 1] c.s. zekerheid stellen?
3.16.
[gedaagde] voert aan dat het verkrijgen van zekerheid inmiddels cruciaal is voor het hervatten van het werk. Volgens [gedaagde] is de totale waarde van het uit te voeren werk ongeveer € 3.600.000,- (bestaande uit ongeveer € 2.700.000,- aan werkzaamheden in de richtprijs, ongeveer € 477.000,- aan (uitgevoerd) meerwerk, ongeveer € 125.000,- aan extra kosten en ongeveer € 269.000,- aan prijsstijgingen). [eiser sub 1] c.s. hebben ongeveer € 2.500.000,- betaald en [gedaagde] wil nog voor ongeveer € 1.100.000,- aan zekerheidstelling. De waarde van het nog uit te voeren werk in de richtprijs bedraagt ongeveer € 530.000,-, zegt [gedaagde] . Volgens [eiser sub 1] c.s. is de huidige waarde van het werk ongeveer € 1.600.000,- (met verwijzing naar het rapport van [onderneming] , productie 16 bij dagvaarding), terwijl al ongeveer € 2.500.000,- is betaald.
3.17.
Tussen partijen is onder andere discussie over de kosten voor (uitgevoerd) meerwerk. [gedaagde] stelt dat er reeds voor ongeveer € 477.000,- aan meerwerk is uitgevoerd en verwijst ter onderbouwing naar productie 43 bij haar conclusie van antwoord. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de werkzaamheden tot nu toe ongeveer € 125.000 meer hebben gekost dan begroot. Bovendien komt volgens [gedaagde] een prijsstijging van ongeveer € 269.000,- voor rekening van [eiser sub 1] c.s. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat er voor deze bedragen nog betaling of verrekening plaats moet vinden.
[eiser sub 1] c.s. betwisten dat voor het uitgevoerde meerwerk opdracht is gegeven. Ook over de afrekening van andere posten zijn partijen het oneens. Volgens [eiser sub 1] c.s. is er juist op diverse posten voor het zwembad, interieurwerk, veiligheidsglas en dakluik op de eerste verdieping bespaard, in totaal voor ongeveer € 278.000,-.
3.18.
In verband met de vordering tot zekerheidstelling wordt een voorlopig oordeel gevraagd over het bedrag dat [eiser sub 1] c.s. (in afwijking van de richtprijs) nog ongeveer aan [eiser sub 1] c.s. zal moeten betalen. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende informatie om vast te stellen welk bedrag aan meerwerk of andere bijkomende kosten voor rekening van [eiser sub 1] c.s. moeten komen. De standpunten van partijen staan tegenover elkaar en voor bewijslevering is in kort geding geen plaats. Op basis van de stukken die [gedaagde] heeft overgelegd, acht de voorzieningenrechter het echter aannemelijk dat (een deel van) het uitgevoerde meerwerk van € 477.000,- op het overzicht van [gedaagde] (productie 43 bij haar antwoord) voor rekening van [eiser sub 1] c.s. komt. De voorzieningenrechter vindt het verder aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. de richtprijs van € 2.747.999,16 wordt overschreden door bijkomende kosten en/of prijsstijgingen die (deels of geheel) voor rekening van [eiser sub 1] c.s. komt. Onder deze omstandigheden en omdat partijen hierover nog altijd van mening verschillen acht de voorzieningenrechter het redelijk dat [eiser sub 1] c.s. voor het uitvoeren van de resterende werkzaamheden een zekerheid stellen voor de helft van de kosten van het reeds uitgevoerde meerwerk van € 477.000,- en van de reeds bekende prijsstijgingen van € 269.000,-. Dat is niet vanwege de vrees dat [eiser sub 1] c.s. niet kunnen of zullen betalen, maar vanwege de discussie over de kosten voor het reeds uitgevoerde meerwerk die [eiser sub 1] c.s. niet willen betalen. Het bedrag waarvoor [eiser sub 1] c.s. zekerheid moeten stellen wordt vastgesteld op 50% x (€ 477.000,- + € 269.000,- = € 373.000,-.
3.19.
Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. zullen worden veroordeeld om zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie voor € 373.000,-.
Proceskosten
3.20.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd (zowel in conventie als in reconventie), in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
gebiedt [gedaagde] om de bouwwerkzaamheden binnen één week na betekening van dit vonnis te hervatten op de onder ro. 3.8 genoemde wijze, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] dit nalaat, met een maximum van € 25.000,-,
4.2.
gebiedt [gedaagde] om de werkzaamheden op de lijst van 17 juli 2023 als productie 3 bij dagvaarding, met uitzondering van de werkzaamheden met een kruisje in de kolommen “meerwerk” en “opgevoerd als meerwerk” (zie ro. 3.12) af te maken en de woning voor 1 maart 2024 op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag dat [eiser sub 1] c.s. dit nalaat, met een maximum van € 150,000,-,
4.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6.
gebiedt [eiser sub 1] c.s. om binnen één week na betekening van dit vonnis zekerheid te stellen ter waarde van € 373.000,- in de vorm van een door [gedaagde] op eerste schriftelijk verzoek in te roepen bankgarantie verstrekt door een Nederlandse bankinstelling van goede naam en faam,
4.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op
15 september 2023.