In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, een huisarts, en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [verweerster] B.V., die een huisartsenpost exploiteert. De verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend waarin zij stelt dat de waarneemovereenkomst die zij met [verweerster] heeft gesloten, moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De verzoekster betwist de rechtsgeldigheid van de opzegging van deze overeenkomst door [verweerster] en vraagt om schadevergoeding en een voorlopige voorziening van € 16.800,00.
De procedure begon met de indiening van het verzoekschrift op 2 mei 2023, gevolgd door een verweerschrift van [verweerster] op 11 september 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vervolgens de kwalificatie van de waarneemovereenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, die vereist dat de rechten en verplichtingen van partijen worden vastgesteld.
De kantonrechter concludeert dat de waarneemovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. De beoordeling is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de aard van de werkzaamheden, de wijze van beloning, en de mate van inbedding in de organisatie van [verweerster]. De kantonrechter oordeelt dat er geen gezagsrelatie bestaat tussen de verzoekster en [verweerster], wat essentieel is voor de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. De verzoekster is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 925,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.