ECLI:NL:RBMNE:2023:6072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
10477022 \ AE VERZ 23-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een waarneemovereenkomst in de huisartsenpraktijk en de vraag of deze als arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, een huisarts, en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [verweerster] B.V., die een huisartsenpost exploiteert. De verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend waarin zij stelt dat de waarneemovereenkomst die zij met [verweerster] heeft gesloten, moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De verzoekster betwist de rechtsgeldigheid van de opzegging van deze overeenkomst door [verweerster] en vraagt om schadevergoeding en een voorlopige voorziening van € 16.800,00.

De procedure begon met de indiening van het verzoekschrift op 2 mei 2023, gevolgd door een verweerschrift van [verweerster] op 11 september 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vervolgens de kwalificatie van de waarneemovereenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, die vereist dat de rechten en verplichtingen van partijen worden vastgesteld.

De kantonrechter concludeert dat de waarneemovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. De beoordeling is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de aard van de werkzaamheden, de wijze van beloning, en de mate van inbedding in de organisatie van [verweerster]. De kantonrechter oordeelt dat er geen gezagsrelatie bestaat tussen de verzoekster en [verweerster], wat essentieel is voor de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. De verzoekster is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 925,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10477022 AE VERZ 23-22 SGK/44740
Beschikking van 15 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.B.J. de Boer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. T.A. Opbroek-Booij.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend. Dit verzoekschrift met drie producties is op 2 mei 2023 ontvangen door de griffie van de rechtbank. Vervolgens is op 11 september 2023 een verweerschrift met 13 producties van [verweerster] ontvangen.
[verzoekster] heeft daarna nog verschillende producties ingediend:
  • de dagvaarding in kort geding van 4 april 2023 met producties, ontvangen op 14 september 2023;
  • een aanvulling op productie 2a, ontvangen op 14 september 2023;
  • producties 4 tot en met 7, ontvangen op 14 september 2023;
  • producties T1 tot en met T9, ontvangen op 14 september 2023;
  • producties 8 tot en met 10, ontvangen op 17 september 2023.
1.2.
Op 19 september 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [verzoekster] bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.B.J. de Boer en namens [verweerster] de heer [A] (medisch manager van [verweerster] ) en gemachtigde mr. T.A. Opbroek-Booij samen met een kantoorgenoot. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden hebben daarbij een pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[verweerster] exploiteert een huisartsenpost. Bij [verweerster] zijn ongeveer 180 praktijkhoudende huisartsen aangesloten. Daarnaast heeft [verweerster] met 100 tot 200 huisartsen een waarneemovereenkomst gesloten. Sinds 2020 is er een zogenaamde regiepoule waarvan ongeveer 30 huisartsen deel uitmaken. Die 30 huisartsen hebben allemaal een waarneemovereenkomst met [verweerster] .
2.2.
[verzoekster] en [verweerster] hebben op 10 januari 2018 een Waarneem Overeenkomst [naam verweerster] gesloten (hierna: de waarneemovereenkomst). Op grond van deze overeenkomst heeft [verzoekster] werkzaamheden verricht. Die werkzaamheden zijn te verdelen in waarneemwerkzaamheden voor bij [verweerster] aangesloten praktijkhoudende huisartsen en regiewerkzaamheden. Op 29 december 2022 heeft [verweerster] [verzoekster] een brief gestuurd waarin zij de waarneemovereenkomst opzegt als gevolg van een verstoorde werkrelatie, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, zodat de waarneemovereenkomst eindigt per 1 maart 2023. Vanaf dat moment kan [verzoekster] geen werkzaamheden meer verrichten voor [verweerster] of voor de bij [verweerster] aangesloten praktijkhoudende huisartsen.
2.3.
Volgens [verzoekster] is de waarneemovereenkomst een arbeidsovereenkomst en is de opzegging niet rechtsgeldig. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter om voor recht te verklaren dat de tussen partijen bestaande rechtsverhouding een arbeidsovereenkomst is en in het verlengde daarvan dat de opzegging van 29 december 2022 vernietigbaar is vanwege het ontbreken van de vereiste toestemming van het UWV c.q. ontbreken van toestemming van [verzoekster] c.q. ontbreken van een dringende reden. [verzoekster] maakt daarbij aanspraak op de schadevergoeding vanwege het niet in acht nemen van de juiste opzegtermijn, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. [verzoekster] verzoekt daarnaast bij wijze van voorlopige voorziening haar een bedrag toe te wijzen van € 16.800,00.
2.4.
[verweerster] is het hier niet mee eens en wil dat de verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen. Volgens [verweerster] is de tussen partijen tot stand gekomen waarneemovereenkomst geen arbeidsovereenkomst.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter oordeelt dat de waarneemovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Hierna wordt dit oordeel van de kantonrechter toegelicht.
Toetsingskader
3.2.
Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
3.3.
Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet eerst door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen (uitlegfase).
Vervolgens moet beoordeeld worden of de voorliggende overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Als dat zo is, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt (kwalificatiefase). Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Dat betekent dat het feit dat partijen in de waarneemovereenkomst hebben opgenomen dat zij uitdrukkelijk niet de bedoeling hebben een arbeidsovereenkomst te sluiten in de zin van artikel 7:610 e.v. BW, voor de vraag of de overeenkomst zich laat kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, zonder betekenis is.
3.4.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en van degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht. [1]
3.5.
Zoals onder 2.2 is verwogen heeft [verzoekster] zowel waarneemwerkzaamheden als regiewerkzaamheden verricht. Hieronder zullen eerst de waarneemwerkzaamheden en daarna de regiewerkzaamheden worden beoordeeld.
De waarneemwerkzaamheden
3.6.
[verweerster] heeft onweersproken gesteld dat de waarneemwerkzaamheden - anders dan de regiewerkzaamheden - niet door [verweerster] werden ingeroosterd, maar worden aangeboden op websites zoals [website] . Voor het mogen uitvoeren van waarneemwerkzaamheden was het wel een voorwaarde dat de waarnemend arts een waarneemovereenkomst met [verweerster] had gesloten, maar de waarneemovereenkomst was niet de overeenkomst op grond waarvan de werkzaamheden werden verricht. Er werd telkens een aparte overeenkomst gesloten met de aangesloten arts. Uit de eigen stellingen van [verzoekster] volgt bovendien dat zij voor de waarneemwerkzaamheden niet betaald werd door [verweerster] , maar telkens rechtstreeks door de bij [verweerster] aangesloten praktijkhoudende huisarts voor wie zij waarnam. Het tarief werd niet door [verweerster] vastgesteld, maar werd afgesproken door [verzoekster] en de aangesloten huisarts en [verzoekster] factureerde aan de aangesloten huisarts en niet aan [verweerster] . Ten aanzien van de waarneemwerkzaamheden was er dus geen sprake van een arbeidsovereenkomst met [verweerster] .
De regiewerkzaamheden
3.7.
Met betrekking tot de regiewerkzaamheden heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat tot het oprichten van de regiepoule in 2020 de bij [verweerster] aangesloten praktijkhoudende huisartsen werden ingedeeld voor de regiediensten. [verzoekster] kon regiediensten overnemen van de praktijkhoudende huisarts en werd dan door de praktijkhoudende huisarts daarvoor betaald. Dat betekent dat ten aanzien van de regiewerkzaamheden in elk geval tot het oprichten van de regiepoule in 2020 geen arbeidsovereenkomst bestond tussen [verzoekster] en [verweerster] , omdat [verzoekster] niet door [verweerster] werd betaald voor haar werkzaamheden maar door de praktijkhoudende huisarts van wie zij een regiedienst overnam.
3.8.
Of er ten aanzien van de regiewerkzaamheden na het instellen van de regiepoule wel een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerster] is ontstaan, zal hieronder worden beoordeeld.
3.9.
Niet in geschil is dat [verzoekster] arbeid heeft verricht en dat zij daarvoor door [verweerster] is betaald. De vraag die partijen verdeeld houdt is of die werkzaamheden zijn verricht in dienst van [verweerster] , met andere woorden, of er sprake was van een gezagsrelatie.
3.10.
De regiewerkzaamheden hielden in (zo heeft [verzoekster] onweersproken gesteld) dat [verzoekster] aanwezig moest zijn op de locatie van [verweerster] als verantwoordelijk arts voor het ondersteunen, adviseren en superviseren van de assistenten bij telefonische consulten. Daar waar nodig moest zij zelf de betreffende patiënt te woord staan en inspringen of ingrijpen en/of direct overleg voeren met een specialist en/of een achterwacht inschakelen als zij dat noodzakelijk achtte. Tot slot moest zij signaleren en melding doen van mogelijke klachten c.q. incidenten.
De mate van vrijheid
3.11.
Huisartsen uit de regiepoule konden zich inschrijven voor een regiedienst. De feitelijke gang van zaken was dat door [verweerster] op enig moment het rooster met beschikbare regiediensten werd geopend. De huisartsen uit de regiepoule ontvingen daarvan een melding en konden zich vervolgens inschrijven voor een regiedienst. [verzoekster] was niet verplicht zich voor een regiedienst in te schrijven, ook niet wanneer een regiedienst open bleef staan. Volgens [verzoekster] was zij wel verplicht zich voor een minimumaantal regiediensten in te schrijven, maar dit wordt door [verweerster] betwist en [verzoekster] heeft haar stelling niet althans onvoldoende onderbouwd zodat dit niet kan worden vastgesteld. De invulling van de beschikbare regiediensten ging onder het motto ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Wanneer [verzoekster] ‘te laat’ was voor het inschrijven van een regiedienst, kon zij geen regiediensten draaien. [verweerster] had niet de verplichting om een minimumaantal regiediensten beschikbaar te stellen. Nadat [verzoekster] zich had ingeschreven kon zij zich laten vervangen, maar alleen door een arts uit de regiepoule. [verzoekster] had dus een grote mate van vrijheid had ten aanzien van het wel of niet inschrijven op het rooster. Deze vrijheid om wel of niet in te schrijven op het rooster is een aanwijzing voor de afwezigheid van een gezagsrelatie. Eenmaal ingeschreven was [verzoekster] niet helemaal vrij in door wie zij zich liet vervangen. Zij kon zich immers alleen door een arts uit de regiepoule laten vervangen en gelet op de relatief beperkte omvang van de regiepoule was die vrijheid beperkt. Maar omdat [verzoekster] in de praktijk weinig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zich te laten vervangen, legt dat weinig gewicht in de schaal.
3.12.
Bij het uitvoeren van de regiewerkzaamheden was [verzoekster] gebonden aan de begin- en eindtijd van de betreffende dienst en de bij die dienst behorende agenda en moest [verzoekster] zich bij de uitvoering van de werkzaamheden houden aan bepaalde door [verweerster] getroffen regelingen. Partijen hebben in dat verband in de waarneemovereenkomst opgenomen dat [verzoekster] zich met betrekking tot de uitvoering van de opdracht aansluit bij de door [verweerster] getroffen regelingen. Die regelingen zien met name op de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de regiearts en de triagist en op de wijze van verslaglegging. Dat [verzoekster] in de vrijheid om haar werkzaamheden uit te voeren meer werd beperkt dan een (andere) arts buiten dienstbetrekking, heeft [verzoekster] niet onderbouwd. Voor zover zij werd beperkt was dat inherent aan de aard van de werkzaamheden en zegt dat niets over de aan- of afwezigheid van een gezagsrelatie.
De wijze van beloning
3.13.
[verzoekster] stuurde maandelijks een factuur naar [verweerster] met de daarbij behorende urenspecificatie. [verzoekster] staat in het handelsregister ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak handelende onder de naam [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] , met als activiteiten o.a. ‘waarnemend huisarts’. [verweerster] heeft onweersproken gesteld dat [verzoekster] de facturen vanuit deze eenmanszaak ( [handelsnaam 2] ) verstuurde. [verweerster] was alleen een vergoeding verschuldigd voor daadwerkelijk door [verzoekster] verrichte werkzaamheden. Partijen zijn dit ook zo in de waarneemovereenkomst overeengekomen. Dat betekent dat wanneer [verzoekster] zich niet had ingeschreven voor een regiedienst of de regiewerkzaamheden niet kon verrichten in verband met ziekte of om een andere reden, zij geen vergoeding ontving. Partijen zijn in de waarneemovereenkomst overeengekomen dat de vergoeding die [verweerster] aan [verzoekster] betaalt per kalenderjaar wordt vastgesteld aan de hand van de door het NZA afgegeven tariefbeschikking voor dat kalenderjaar. Gesteld noch gebleken is dat dit tarief niet onderhandelbaar was. Tussen partijen is niet in geschil dat deze vergoeding hoger was dan het salaris van een huisarts in loondienst en dat geen loonbelasting en sociale premies werden afgedragen. De wijze van beloning duidt dus op de afwezigheid van een gezagsrelatie.
De mate van inbedding
3.14.
Het staat vast dat de regiewerkzaamheden, werkzaamheden zijn die zijn ingebed in de organisatie van [verweerster] . De werkzaamheden zijn immers een wezenlijk onderdeel van de kernactiviteit van [verweerster] , namelijk het verlenen en organiseren van huisartsenzorg. [verzoekster] maakte bij de uitvoering van de werkzaamheden ook gebruik van de IT-systemen en de personele ondersteuning en andere faciliteiten van [verweerster] . Partijen zijn in dit verband in de waarneemovereenkomst overeengekomen dat [verweerster] [verzoekster] in staat zal stellen de overeengekomen huisartsenzorg te verlenen en meer specifiek dat [verweerster] voldoende personele ondersteuning ter beschikking stelt en een voor de dienst passende werkplek ter beschikking stelt. [verweerster] heeft daarbij weliswaar aangevoerd dat [verzoekster] haar eigen dokterstas en apparatuur kon meenemen, als zij dat zou willen, maar feitelijk maakte [verzoekster] gebruik van de voorzieningen van [verweerster] . De inbedding van het werk duidt dus op de aanwezigheid van een gezagsrelatie.
3.15.
Partijen zijn het er niet over eens of [verzoekster] (als werker) is ingebed in de organisatie. [verweerster] zegt daarover dat [verzoekster] niet werd uitgenodigd voor bedrijfsactiviteiten en dat er geen (periodieke) functioneringsgesprekken of beoordelingsgesprekken werden gehouden. Wel staat vast dat [verweerster] op 14 januari 2020 en op 19 februari 2021 met [verzoekster] in gesprek is gegaan over haar functioneren, met name over de samenwerking met de triagisten. In dat laatste gesprek is onder meer afgesproken dat [verzoekster] de besproken punten zal meenemen naar de door haar al aangezochte NHG coach en dat [verzoekster] zou nadenken of zij openstaat voor een 360 graden feedback analyse, die door [verweerster] zou worden gefaciliteerd en bekostigd. In een vervolggesprek op 18 maart 2021 heeft [verzoekster] laten weten dat zij geen 360 graden feedback analyse wil, en die is ook niet uitgevoerd. Het op 18 maart 2021 afgesproken evaluatiegesprek na zes maanden, heeft kennelijk niet plaatsgevonden. Dat [verzoekster] de vrijheid om af te zien van de 360 graden feedback analyse en dat [verzoekster] op eigen kosten en NHG coach heeft ingeschakeld duidt op de afwezigheid van een gezagsrelatie. Daarnaast wijst [verweerster] er terecht op dat [verzoekster] tijdens de gevoerde gesprekken zelf meermaals heeft verwezen naar haar positie als zzp-er.
Presentatie als ondernemer
3.16.
Zoals onder 3.13 al is overwogen stond [verzoekster] met haar eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister, en factureerde zij vanuit die eenmanszaak. Omdat geen loonbelasting en sociale premies werden afgedragen, gaat de kantonrechter ervan uit dat [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van de fiscale voordelen van het ondernemerschap. Tevens weegt mee dat ten aanzien van de waarneemwerkzaamheden al is vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst was tussen [verzoekster] en [verweerster] . Die werkzaamheden maakten het grootste deel uit van de werkzaamheden van [verzoekster] (volgens [verweerster] 70 tegen 30%, volgens het overzicht van [verzoekster] 390,5 tegen 74,75 uren). Ook ten aanzien van de regiewerkzaamheden is al vastgesteld dat er tot 2020 evenmin sprake was van een arbeidsovereenkomst. Het enige wat er feitelijk is veranderd sinds 2020 is dat [verzoekster] inschreef op een rooster voor de regiediensten in plaats van afspraken te maken met de praktijkhoudende huisarts en dat zij factureerde aan [verweerster] . Dat [verzoekster] zich na 2020 anders is gaan presenteren, of dat [verzoekster] minder vrijheid had bij het uitvoeren van de regiewerkzaamheden is niet gesteld. Ook dat is een aanwijzing voor de afwezigheid van een gezagsrelatie.
Conclusie
3.17.
Alle omstandigheden bij elkaar genomen komt de kantonrechter tot de conclusie dat de waarneemovereenkomst ook ten aanzien van de regiewerkzaamheden na 2020 geen arbeidsovereenkomst is. De werkzaamheden zijn weliswaar ingebed in de onderneming, maar alle overige gezichtspunten wijzen op de afwezigheid van een gezagsrelatie en dus op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst.
Proceskosten
4.9.
[verzoekster] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerster] worden begroot op € 925,00. Dit bedrag bestaat uit € 793,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan nakosten.
De voorlopige voorziening
4.33.
Nu in deze beschikking al een eindbeslissing wordt gegeven over de verzoeken van [verzoekster] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Op het verzoek wordt daarom niet beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, tot deze beschikking begroot op € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzoekster] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Voetnoten

1.HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443 (Deliveroo))