ECLI:NL:RBMNE:2023:610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding wegens te late indiening en toetsing aan evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. Simons, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die aan werkneemster [A] was betaald, maar deze aanvraag werd door het Uwv afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de argumenten van eiseres over de ongelukkige samenloop van omstandigheden en de grote financiële gevolgen van het besluit.

Eiseres stelde dat de aanvraag om compensatie in de periode maart 2020 tot mei 2020 rommelig was verlopen door personeelswisselingen en de impact van de Corona-crisis. Eiseres had in juni 2020 contact gehad met het Uwv over de status van de aanvragen, maar het Uwv had geen bevestiging gegeven dat de aanvraag voor [A] was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door het Uwv die haar deden vertrouwen dat de aanvraag in behandeling zou worden genomen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres, die zich beriep op het evenredigheidsbeginsel, verworpen. Eiseres had moeten zorgen voor een schriftelijke bevestiging van de aanvraag en had niet tijdig navraag gedaan naar de status van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de strikte toepassing van de termijn in dit geval niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die met de regeling worden gediend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Simons),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 1 september 2015 de werkgever van werkneemster
[A] (hierna: [A] ). [A] heeft zich ziek gemeld op 28 februari 2018. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
2. Eiseres en [A] hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin
is afgesproken dat het dienstverband met ingang van 1 juli 2020 wordt beëindigd. Verder is overeengekomen dat aan [A] een transitievergoeding wordt betaald van € 8.613,- bruto.
3. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever compenseren, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die aanvraag moet verplicht bij het Uwv worden ingediend via eHerkenning.
4. Eiseres heeft op 8 juni 2021 bij het Uwv een aanvraag compensatie voor
transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (de aanvraag) ingediend om de aan [A] betaalde transitievergoeding gecompenseerd te krijgen. Met het primaire besluit van 3 november 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat die aanvraag te laat is ingediend.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 december 2021 (het
bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
7. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2023. Eiseres is
vertegenwoordigd door [B] (financieel manager) en [C] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde. Tevens is verschenen [D] (oud-directeur). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

8. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de
transitievergoeding die aan [A] is betaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv wijst daarbij op (artikel 2, aanhef en onder b, van) de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling), waaruit volgens het Uwv in deze zaak volgt dat de aanvraag vóór 22 december 2020 moest worden ingediend. Eiseres heeft de aanvraag pas ingediend op 8 juni 2021. De Regeling biedt geen ruimte om af te wijken van die gestelde termijn. De bepalingen met betrekking tot de termijn zijn dwingendrechtelijk van karakter. Het Uwv is niet bevoegd en heeft niet de vrijheid om in individuele gevallen van deze bepaling af te wijken. Dat betekent dat het Uwv verplicht is om de aanvraag af te wijzen als die te laat is ingediend.
9. Eiseres stelt dat in de periode maart 2020 tot mei 2020 vanwege personeelswisselingen ten
behoeve van het aanvragen van de compensatie, nieuwe medewerkers zijn aangemeld voor E- herkenning. Omdat dit samenviel met de beginperiode van de Corona-crisis verliep dit rommelig. Eiseres heeft in die periode ook ondersteuning aangevraagd op grond van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW).
[E] (haar toenmalig financieel medewerker) heeft in juni 2020 voor drie medewerkers (waaronder [A] ) een aanvraag om compensatie ingediend. Vanwege het uitblijven van een bevestiging of andere correspondentie van het Uwv heeft [E] , tijdens telefoongesprekken met het Uwv in juni 2020, september 2020 en eind 2020 over de uitvoering van de NOW, ook gevraagd naar de stand van zaken van de aanvragen om compensatie. In die gesprekken is hem meegedeeld dat in het algemeen de behandeling van aanvragen op zich liet wachten vanwege de aan het Uwv toebedeelde taken in de NOW. Eiseres vond dat een aannemelijke verklaring, ook omdat in die periode in de pers veel berichten verschenen over de drukte bij het Uwv en de vertraging in de afhandeling van aanvragen. Eiseres heeft vervolgens een besluit ontvangen van 19 november 2020 waarin het Uwv heeft bepaald dat in één van de drie ingediende aanvragen om compensatie een vergoeding was toegekend. In mei 2021 is [E] opgevolgd door [B] . Toen in mei 2021 nog steeds geen betaling van de compensatie van de andere twee aanvragen bleek te zijn ontvangen, heeft [B] contact opgenomen met het Uwv. Volgens het Uwv bleek toen uit nader onderzoek dat de aanvraag om compensatie voor [A] niet in juni 2020 is ontvangen. Indien het Uwv bij de telefonische contacten in 2020 het betreffende dossier erbij had gezocht, was volgens eiseres eerder aan het licht gekomen dat de aanvraag nooit was ontvangen. Eiseres had dan nog de mogelijkheid gehad om de aanvraag alsnog tijdig in te dienen. Eiseres beroept zich, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), op het vertrouwensbeginsel. Door de uitspraken van (de medewerker van) het Uwv in juni en september 2020 mocht eiseres er redelijkerwijs van uitgaan dat de aanvraag door het Uwv was ontvangen. Eiseres stelt verder dat het Uwv vanwege de ongelukkige samenloop van omstandigheden en de grote financiële gevolgen van het besluit voor eiseres de aanvraag inhoudelijk had moeten behandelen en compensatie had moeten toekennen.

Welke regels zijn op deze zaak van toepassing?

10. Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek worden bij
ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
11. In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Evenredigheidsbeginsel
12. Eiseres wil dat de rechtbank kijkt naar de ongelukkige samenloop van omstandigheden,
zoals hiervoor onder 9. weergegeven, en de grote financiële gevolgen die het bestreden besluit voor haar heeft. De rechtbank vat de beroepsgrond van eiseres in het licht hiervan zo op dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen. De rechtbank toetst de situatie van eiseres dus aan het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. De rechtbank overweegt dat eiseres in juni 2020 ook een aanvraag om compensatie
heeft ingediend in het dossier van een andere werknemer. In reactie op die aanvraag heeft eiseres, volgens haar verklaring op de zitting, eind juni/begin juli 2020 van het Uwv wel een ontvangstbevestiging ontvangen. Het besluit waarbij de compensatie in dat dossier vervolgens is toegekend is van 19 november 2020. Het lag daarom voor de hand dat eiseres in deze zaak schriftelijk om een ontvangstbevestiging van de aanvraag had verzocht. Dat klemt te meer, omdat eiseres ervan op de hoogte was dat een aanvraag om compensatie moet worden ingediend binnen zes maanden na de (volledige) betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. Ook na het toekenningsbesluit van 19 november 2020 in het andere dossier heeft eiseres niet schriftelijk navraag gedaan naar de stand van zaken in deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
14. Op grond van vaste rechtspraak [1] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel
vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
15. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij op basis van uitspraken van een
medewerker van het Uwv erop mocht vertrouwen dat het Uwv de aanvraag van [A] in behandeling zou nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er concrete uitlatingen zijn gedaan door een medewerker, die aan het Uwv kunnen worden toegerekend en die inhouden dat de behandeling van de aanvraag om compensatie van [A] zou volgen. Bij het Uwv zijn geen registraties bekend van de telefoongesprekken die eiseres noemt. Eiseres volstaat met een verwijzing naar mondeling gedane uitlatingen. Daarmee heeft eiseres het beroep op het vertrouwensbeginsel niet onderbouwd.

Conclusie

16. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2019 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2019:4351