ECLI:NL:RBMNE:2023:611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie transitievergoeding wegens te late indiening en toetsing aan evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. Simons, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die aan werknemer [A] was betaald, maar deze aanvraag werd door het Uwv afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de invoering van de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding en de verplichting om aanvragen via eHerkenning in te dienen.

Eiseres stelde dat door personeelswisselingen en de impact van de coronacrisis de aanvraag niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag vóór 22 december 2020 ingediend had moeten worden, maar dat dit niet was gebeurd. Eiseres beriep zich op het vertrouwensbeginsel, stellende dat het Uwv haar had doen geloven dat de aanvraag was ontvangen. De rechtbank concludeerde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat het Uwv toezeggingen had gedaan over de behandeling van de aanvraag.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres afgewezen en geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de strikte toepassing van de termijn in dit geval niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die met de regeling worden gediend. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Simons),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiseres was sinds 4 januari 1999 de werkgever van werknemer [A] .
[A] heeft zich op 7 juni 2016 ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv hem met ingang van 5 juni 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
2. Eiseres en [A] hebben daarna op 20 mei 2020 een vaststellingsovereenkomst
gesloten, waarin is afgesproken dat het dienstverband met ingang van 1 juni 2020 wordt beëindigd. Ook is overeengekomen dat aan [A] een transitievergoeding wordt betaald van € 24.750,- bruto.
3. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de
transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever compenseren, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die aanvraag moet verplicht bij het Uwv worden ingediend via eHerkenning.
4. Eiseres heeft op 8 juni 2021 bij het Uwv een aanvraag compensatie voor
transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (de aanvraag) ingediend om de aan [A] betaalde transitievergoeding gecompenseerd te krijgen. Met het primaire besluit van 8 november 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat die aanvraag te laat is ingediend.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 december 2021 (het
bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
7. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2023. Eiseres is
vertegenwoordigd door [B] (financieel manager) en [C] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde. Tevens is verschenen [D] (oud-directeur). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

8. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de
transitievergoeding die aan [A] is betaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv wijst daarbij op (artikel 2, aanhef en onder b, van) de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling), waaruit volgens het Uwv in deze zaak volgt dat de aanvraag vóór 22 december 2020 moest worden ingediend. Eiseres heeft de aanvraag pas ingediend op 8 juni 2021. De Regeling biedt geen ruimte om af te wijken van die gestelde termijn. De bepalingen met betrekking tot de termijn zijn dwingendrechtelijk van karakter. Het Uwv is niet bevoegd en heeft niet de vrijheid om in individuele gevallen van deze bepaling af te wijken. Dat betekent dat het Uwv verplicht is om de aanvraag af te wijzen als die te laat is ingediend.
9. Eiseres stelt dat in de periode maart 2020 tot mei 2020 vanwege personeelswisselingen
ten behoeve van het aanvragen van de compensatie, nieuwe medewerkers zijn aangemeld voor E-herkenning. Omdat dit samenviel met de beginperiode van de Corona-crisis verliep dit rommelig. Eiseres heeft in die periode ook ondersteuning aangevraagd op grond van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). [E] (haar toenmalig financieel medewerker) heeft in juni 2020 voor drie medewerkers (waaronder [A] ) een aanvraag om compensatie ingediend. Vanwege het uitblijven van een bevestiging of andere correspondentie van het Uwv heeft [E] tijdens telefoongesprekken met het Uwv in juni 2020, september 202 en eind 2020 over de uitvoering van de NOW, ook gevraagd naar de stand van zaken van de aanvragen om compensatie. In die gesprekken is hem meegedeeld dat in het algemeen de behandeling van aanvragen op zich liet wachten vanwege de aan het Uwv toebedeelde taken in de NOW-regeling. Eiseres vond dat een aannemelijke verklaring, ook omdat in die periode in de pers veel berichten verschenen over de drukte bij het Uwv en de vertraging in de afhandeling van aanvragen. Eiseres heeft vervolgens een besluit ontvangen van 19 november 2020 waarin het Uwv heeft bepaald dat in één van de drie ingediende aanvragen om compensatie een vergoeding was toegekend. In mei 2021 is [E] opgevolgd door [B] . Toen in mei 2021 nog steeds geen betaling van de compensatie van de andere twee aanvragen bleek te zijn ontvangen, heeft [B] contact opgenomen met het Uwv. Volgens het Uwv bleek toen uit nader onderzoek dat de aanvraag om compensatie voor [A] niet in juni 2020 is ontvangen. Indien het Uwv bij de telefonische contacten in 2020 het betreffende dossier erbij had gezocht, was volgens eiseres eerder aan het licht gekomen dat de aanvraag nooit was ontvangen. Eiseres had dan nog de mogelijkheid gehad om de aanvraag alsnog tijdig in te dienen. Eiseres beroept zich, onder verwijzing naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het vertrouwensbeginsel. Door de uitspraken van (de medewerker van) het Uwv in juni en september 2020 mocht eiseres er redelijkerwijs vanuit gaan dat de aanvraag door het Uwv was ontvangen. Eiseres stelt verder dat het Uwv vanwege de ongelukkige samenloop van omstandigheden en de grote financiële gevolgen van het besluit voor eiseres de aanvraag inhoudelijk had moeten behandelen en compensatie had moeten toekennen.

Welke regels zijn op deze zaak van toepassing?

10. Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek worden bij
ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
11. In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat de aanvraag wordt
afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Evenredigheidsbeginsel
12. Eiseres wil dat de rechtbank kijkt naar de ongelukkige samenloop van omstandigheden,
zoals hiervoor onder 9. weergegeven, en de grote financiële gevolgen die het bestreden besluit voor haar heeft. De rechtbank vat de beroepsgrond van eiseres in het licht hiervan zo op dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen. De rechtbank toetst de situatie van eiseres dus aan het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. De rechtbank overweegt dat eiseres in juni 2020 ook een aanvraag om compensatie heeft
ingediend in het dossier van een andere werknemer. In reactie op die aanvraag heeft eiseres, volgens haar verklaring op de zitting, eind juni/begin juli 2020 van het Uwv wel een ontvangstbevestiging ontvangen. Het besluit waarbij de compensatie in dat dossier vervolgens is toegekend is van 19 november 2020. Het lag daarom voor de hand dat eiseres in deze zaak schriftelijk om een ontvangstbevestiging van de aanvraag had verzocht. Dat klemt te meer, omdat eiseres ervan op de hoogte was dat een aanvraag om compensatie moet worden ingediend binnen zes maanden na de (volledige) betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. Ook na het toekenningsbesluit van 19 november 2020 in het andere dossier heeft eiseres niet schriftelijk navraag gedaan naar de stand van zaken in deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
14. Op grond van vaste rechtspraak [1] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel
vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
15. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij op basis van uitspraken van
een medewerker van het Uwv erop mocht vertrouwen dat het Uwv de aanvraag van [A] in behandeling zou nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er concrete uitlatingen zijn gedaan door een medewerker, die aan het Uwv kunnen worden toegerekend en die inhouden dat de behandeling van de aanvraag om compensatie van [A] zou volgen. Bij het Uwv zijn geen registraties bekend van de telefoongesprekken die eiseres noemt. Eiseres volstaat met een verwijzing naar mondeling gedane uitlatingen. Daarmee heeft eiseres het beroep op het vertrouwensbeginsel niet onderbouwd.

Conclusie

16. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2019 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2019:4351