ECLI:NL:RBMNE:2023:6118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/5817
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van de werkneemster per 9 januari 2020 duurzaam was, wat van invloed is op haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, een B.V., stelt dat de werkneemster recht heeft op een uitkering op basis van de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA), terwijl het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van mening is dat er geen recht bestaat op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de medische situatie van de werkneemster op de beoordelingsdatum beoordeeld, waarbij het Uwv eerder had vastgesteld dat de werkneemster niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat de werkneemster op de beoordelingsdatum niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de werkneemster per 9 januari 2020 niet in aanmerking bracht voor een IVA-uitkering, terecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 15 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B. Polman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
[werkneemster], uit [woonplaats] (werkneemster).

Inleiding

1. In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 9 januari 2020 duurzaam was. Eiseres vindt van wel en is van mening dat werkneemster recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). Het Uwv vindt dat niet en is van mening dat er geen recht bestaat op een IVAuitkering. Aan de hand van wat eiseres heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank de beslissing op bezwaar. Het gaat daarbij om de medische situatie van werkneemster op 9 januari 2020, dat is de datum in geding (beoordelingsdatum).
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Werkneemster was voorheen werkzaam als verkoopmedewerkster voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 2 november 2017 heeft zij zich ziekgemeld in verband met heupklachten. Na afloop van de wachttijd heeft werkneemster bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met het besluit van 21 januari 2020 heeft het Uwv bepaald dat werkneemster niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 31 oktober 2019, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Die beslissing is in bezwaar en beroep [1] in stand gebleven, waarna werkneemster een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is toegekend.
1.2.
Op 9 januari 2020 heeft werkneemster zich ziekgemeld vanuit de WW. De verzekeringsarts heeft op 29 september 2020 en 4 januari 2021 gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met diverse verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking.
1.3.
Op 22 december 2021 heeft werkneemster een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per 19 oktober 2021 ingediend. Naar aanleiding van deze melding heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft beoordeeld wat de beperkingen van werkneemster zijn per 9 januari 2020 en wat de beperkingen zijn per 28 januari 2022. Deze zijn allebei vastgelegd in de FML-en van 28 januari 2022. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat onvoldoende functies kunnen worden geduid en is werkneemster 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.4.
Met het besluit van 9 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv werkneemster vanaf 9 januari 2020 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Eiseres en werkneemster hebben beiden afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
In bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de situatie van werkneemster beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts over de beoordelingsdatum 9 januari 2020 en heeft zijn bevindingen neergelegd in de FML van 7 oktober 2022. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een tweede FML (fictieve FML) opgesteld waarin de duurzame beperkingen van werkneemster zijn opgenomen per beoordelingsdatum 9 januari 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat op basis van de eerste FML werkneemster nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, omdat er geen theoretische functies kunnen worden geduid. Op basis van de fictieve FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geoordeeld dat werkneemster geschikt is voor drie functies en heeft zij het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 0,15%.
1.6.
Met de beslissing op bezwaar van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres en van werkneemster ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft werkneemster per 9 januari 2020 geen recht op een IVA-uitkering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Werkneemster heeft een schriftelijke reactie met diverse medische stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2023 en een aanvullend verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2023 ingediend.
1.7.
Het beroep van eiseres is op de zitting van 2 juni 2023 behandeld. [A] , specialist Arbo, Verzuim en Vitaliteit bij eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Werkneemster is niet verschenen.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld een nadere motivering in te dienen over het verschil tussen de fysieke beperkingen in de eerste FML en de fictieve FML.
1.9.
Het Uwv heeft met de brief van 21 juni 2023 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2023 overgelegd. Hierop heeft eiseres met de brief van 27 juli 2023 gereageerd.
1.10.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 4 oktober 2023 gesloten.

Beoordelingskader

2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat onder duurzaam wordt verstaan een medische stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
3. De Centrale Raad van Beroep hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. [2] De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat de belastbaarheid van werkneemster zal toenemen en tot welk resultaat dat zal leiden. Volgens eiseres staat niet vast of werkneemster duurzaam fysiotherapie zal moeten blijven volgen. De revalidatiearts heeft namelijk in de rapportage van 31 oktober 2021 aangegeven dat werkneemster zal moeten blijven oefenen. Eiseres voert aan dat hieruit dus niet volgt dat tijdelijk sprake is van verminderde fysieke en energetische belastbaarheid. Eiseres wijst er ook op dat de rapportage dateert van 31 oktober 2021, terwijl de beoordelingsdatum op 9 januari 2020 ligt. Daarnaast voert eiseres aan dat de mentale klachten ook duurzaam zijn, omdat deze zijn ontwikkeld door de chronische pijnklachten en werkneemster hiervoor niet wordt behandeld. Volgens eiseres had de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten aangeven op grond waarvan hij vindt dat die klachten nog zouden kunnen verbeteren en welke beperkingen daardoor zouden afnemen.
5. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres, zonder nadere medische onderbouwing, geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling omtrent de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid en zal dat hierna toelichten.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 6 oktober 2022, 14 februari 2023, 5 mei 2023 en 20 juni 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat niet alle beperkingen van werkneemster duurzaam zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een stabiel tot licht progressief ziektebeeld, zonder dat hiervoor op redelijke termijn een behandeling mogelijk is. Ten aanzien van de mentale klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een intensievere behandeling kan worden gevolgd voor de mentale klachten, zodat de hiervoor aangenomen beperkingen niet als duurzaam zijn aan te merken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwezen naar de informatie van de huisarts van 3 november 2020, waarin werkneemster wordt verwezen naar een psycholoog.
7. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een urenbeperking is aangenomen die zal vervallen als de behandelingen van de fysiotherapeut zijn afgelopen. De behoefte om te recupereren zal dan niet meer bestaan en er is dan sprake van een toename van de benutbare mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit in lijn met de bevindingen van de revalidatiearts, omdat uit de rapportage van 31 oktober 2021 blijkt dat de klachten in september 2021 (ruim een jaar na de beoordelingsdatum) zijn afgenomen. Hiermee wordt de prognose van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de fictieve FML van 7 oktober 2022 aangegeven welke beperkingen duurzaam zijn en dus welke beperkingen van werkneemster daarmee kunnen verbeteren. De duurzame beperkingen zien voornamelijk op de fysieke belastbaarheid van werkneemster.
8. In het aanvullend rapport van 20 juni 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat vanwege de behandeling van de heup door de fysiotherapeut sprake is geweest van een verkramping in het gebied wat heeft geleid tot verminderde fysieke en energetische belastbaarheid door de pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat bij het stoppen van het behandeltraject (het losmaken van de heup) dit minder aanwezig zal zijn en de klachten dus afnemen. Dit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit de bevindingen van de revalidatiearts.
9. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat werkneemster duurzaam fysiotherapie zal moeten volgen welke leidt tot recuperatiebehoefte en verminderde energie. Op basis van de fictieve FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat er voor eiseres in de toekomst voldoende arbeidsmogelijkheden kunnen ontstaan en dat er dus geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke gronden gericht. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in beroep van een toereikende medische grondslag is voorzien. Het Uwv heeft werkneemster op basis daarvan terecht per 9 januari 2020 niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, maar voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
11. Het bestreden besluit is gelet op het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2023 pas in beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Daarom berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Dit besluit is dan ook in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is echter niet aannemelijk dat eiseres daardoor is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
12. Vanwege het passeren van het motiveringsgebrek, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,- per punt, met wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt tot slot dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt het Uwv op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 27 oktober 2021 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBMNE:2021:5387.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1111.