ECLI:NL:RBMNE:2023:6249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/673
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit dwangsom wegens verstoring openbare orde

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van Urk. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens verstoring van de openbare orde op 20 november 2021. De burgemeester had op 17 juni 2022 besloten om een dwangsom van € 2.500,- in te vorderen, omdat eiser zich op 27 april 2022 opnieuw schuldig had gemaakt aan wanordelijkheden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de last onder dwangsom niet op de juiste wijze aan hem was bekendgemaakt.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat de last onder dwangsom op de juiste wijze is bekendgemaakt aan eiser. Dit betekent dat de last ten tijde van de wanordelijkheden op 27 april 2022 nog niet in werking was getreden, en er dus geen dwangsom was verbeurd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het invorderingsbesluit herroepen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 2.868,- bedragen.

De rechtbank benadrukt dat de bekendmaking van besluiten essentieel is voor de rechtsgeldigheid ervan. Zonder deugdelijke bekendmaking kan een bestuursorgaan geen rechten aan een besluit ontlenen. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om aan te tonen dat besluiten op de juiste wijze zijn bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith),
en

de burgemeester van Urk

(gemachtigde: K. van Valburg en D. Borghuis).

Inleiding

1. In het besluit van 17 juni 2022 (het invorderingsbesluit) heeft de burgemeester vastgesteld dat eiser een dwangsom van € 2.500,- heeft verbeurd. De burgemeester heeft besloten die dwangsom in te vorderen.
2. De burgemeester heeft op 22 december 2022 (bestreden besluit) beslist op het bezwaar van eiser en het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

6. In het besluit van 26 november 2021 heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom opgelegd (het dwangsombesluit) wegens verstoring van de openbare orde op 20 november 2021. De politie heeft gezien dat eiser heeft deelgenomen aan de rellen in het weekend. De last houdt in dat als eiser weer wordt gezien als deelnemer of aanwezige tijdens rellen op Urk, eiser een bedrag van € 2.500,- moet betalen aan de gemeente, met een maximum van € 10.000,- als eiser op meerdere dagen bij de rellen wordt gezien.
7. Een toezichthouder openbare ruimte heeft geconstateerd dat eiser op 27 april 2022 wederom bij een verstoring van de openbare orde betrokken is geweest. Er was een auto in brand gestoken en volgens een politierapport was eiser daarbij betrokken. Eiser is staande gehouden door de politie. Bij brief van 20 mei 2022 is een voornemen tot invordering van de dwangsom verzonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de invordering te geven maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Bij het invorderingsbesluit van 17 juni 2022 heeft de burgemeester de dwangsom ingevorderd. Op 27 juli 2022 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen zowel het invorderingsbesluit van 17 juni 2022 als tegen het dwangsombesluit van 26 november 2021.
8. Bij besluit van 22 december 2022 heeft de burgemeester het bezwaar tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de vraag of de burgemeester de opgelegde dwangsom van € 2.500,- mag invorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De ontvankelijkheid van het bezwaar en daaraan verbonden dictum
11. Eiser voert aan dat het besluit ondeugdelijk is. De adviescommissie stelt in haar advies aan de burgemeester dat eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar nadat het bezwaar eerder door de burgemeester niet-ontvankelijk was verklaard in verband met het uitsluitend per e-mail indienen van het bezwaarschrift. De burgemeester had het bezwaar van eiser om die reden dan ook gegrond moeten verklaren. Dit heeft de burgemeester niet gedaan, zodat het besluit onjuist is en dient te worden vernietigd.
12. De rechtbank kan deze redenering van eiser niet volgen. De burgemeester heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beoordeeld. In een besluitvormingsproces kan een bestuursorgaan terugkomen van een eerder ingenomen standpunt zoals nu aan de orde, waarbij de burgemeester kennelijk in een eerdere reactie op het bezwaar het standpunt had ingenomen dat het bezwaar niet-ontvankelijkheid was. Dit standpunt heeft de burgemeester bij bestreden besluit verlaten. Dit leidt niet tot een gegrondverklaring van het bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Het invorderingsbesluit en de uitreiking van het dwangsombesluit van 26 november 2021
13. Eiser betwist het dwangsombesluit van 26 november 2021 te hebben ontvangen. Hij betwist dat dit aan hem is uitgereikt. Pas bij het indienen van het bezwaar van 27 juli 2022 heeft hij van dit besluit kennis genomen en is hij bekend geraakt met de last onder dwangsom en daaraan verbonden consequenties. Eiser kan er niets aan doen dat hij tegen het dwangsombesluit te laat bezwaar heeft gemaakt. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij zich nooit schuldig gemaakt zou hebben aan wanordelijkheden indien hij op de hoogte was geweest van de last onder dwangsom.
14. De burgemeester acht het aannemelijk dat het besluit van 26 november 2021 aan eiser is uitgereikt. Navraag bij politie en toezichthouders leert dat niet meer exact te achterhalen valt of de uitreiking heeft plaatsgehad, maar de burgemeester acht dit wel aannemelijk omdat achtenzeventig brieven zijn uitgereikt en de politie bij de uitreikingen aan een aantal adressanten (waaronder eiser) aanwezig is geweest. Daarnaast stelt de burgemeester zich op het standpunt dat een bezwaar tegen het besluit van 26 november 2021 niet-ontvankelijk is, omdat eiser na het voornemen van de invordering niet zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt.
15. De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het dwangsombesluit in het bestreden besluit aan de orde is gesteld in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit. Het is de rechtmatigheid van laatstgenoemd besluit dat de burgemeester heeft beoordeeld en dat heeft geleid tot een ongegrondverklaring van het bezwaar. In beroep zijn geen zelfstandige gronden gericht tegen het dwangsombesluit en de rechtmatigheid daarvan, maar is als grond aangevoerd dat eiser niet bekend was met dit besluit, deze niet in rechte vaststond, waardoor er geen dwangsom ingevorderd kan worden. De rechtbank beoordeelt daarom de bekendmaking van het dwangsombesluit in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van invordering.
16. De bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende [1] . De burgemeester stelt dat het besluit aan eiser is uitgereikt. Omdat eiser de uitreiking betwist en aangeeft niet op de hoogte te zijn van de last onder dwangsom is het aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat de uitreiking van het dwangsombesluit heeft plaatsgevonden.
17. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de uitreiking niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens de burgemeester is niet exact vast te stellen of het dwangsombesluit op of rond 26 november 2021 aan eiser is uitgereikt. Deze constatering is gedaan nadat navraag is gedaan bij de betrokken politieambtenaren en toezichthouder. De enkele stelling dat achtenzeventig brieven zijn uitgereikt waarbij in een aantal gevallen politie is meegegaan, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om de uitreiking aan eiser aannemelijk te achten. Van de aanwezigheid van politie bij de uitreiking van het dwangsombesluit aan eiser zijn ook geen stukken overgelegd. Dit betekent dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat het dwangsombesluit op of rond 26 november 2021 op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt [2] .
18. De last die aan eiser was opgelegd hield - kort gezegd - in dat hij zich niet opnieuw schuldig mocht maken aan wanordelijkheden. Omdat de last ten tijde van de wanordelijkheden van 27 april 2022 nog niet in werking was getreden, was op dat moment geen dwangsom verbeurd en kan de burgemeester niet overgaan tot het invorderen van deze dwangsom. Dat eiser door het voornemen om een invorderingsbesluit te nemen alsnog op de hoogte was van het bestaan van het dwangsombesluit, heeft voor de nu aan de orde zijnde overtreding en het invorderingsbesluit geen betekenis.
19. Het beroep is gegrond. Gelet op wat onder 17 en 18 is overwogen behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat er geen grondslag bestaat voor het invorderen van de dwangsom, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het (primaire) invorderingsbesluit te herroepen [3] .
Proceskosten en griffierecht
21. Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het invorderingsbesluit van 17 juni 2022
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 3.40 van de Awb.
3.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.