ECLI:NL:RBMNE:2023:6344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/1975
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen legesaanslag voor omgevingsvergunning en berekening bouwkosten

In deze zaak heeft eiser op 6 juli 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een reeds geplaatste paardenbak en voer- en mestopslag op zijn perceel. De gemeente heeft deze aanvraag op 28 oktober 2022 geheel geweigerd en een legesaanslag van € 3.077,70 opgelegd, gebaseerd op ambtelijk vastgestelde bouwkosten van € 89.044,25. Eiser heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, omdat hij de hoogte van de leges en de bouwkosten te hoog vond. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bouwkosten zo hoog zijn vastgesteld. Eiser heeft geen informatie over de werkelijke kosten kunnen aanleveren, maar de rechtbank heeft op basis van de zitting de bouwkosten geschat op € 69.000,-. De rechtbank heeft de legesaanslag herzien en vastgesteld op € 1.907,25. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.982,30, en een dwangsom van € 230,- voor de te late uitspraak op bezwaar. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 24 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], verweerder (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: A.J. Bolks).

Inleiding

Op 6 juli 2022 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor de al geplaatste paardenbak en voer- en mestopslag op het perceel [adres] in [woonplaats]. De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] heeft bij besluit van
28 oktober 2022 de aanvraag geheel geweigerd. Bij het besluit is een voorlopige berekening van de totale legeskosten van € 3.077,70 gevoegd, waarbij wordt uitgegaan van ambtelijk vastgestelde bouwkosten van € 89.044,25.
Voor het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning heeft de heffingsambtenaar op 29 november 2022 aan eiser een bedrag van totaal € 3.077,70 aan leges in rekening gebracht (de legesaanslag).
Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Op 21 februari 2023 heeft eiser de heffingsambtenaar in gebreke gesteld, omdat nog niet is besloten op zijn bezwaarschrift.
Bij de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023 is de heffingsambtenaar bij de hoogte van de legesaanslag gebleven.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld van mr. N.S. van der Hoorn.

De grondslag van de legesaanslag

1. De heffingsambtenaar heeft zich voor de legesaanslag gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2022 van de gemeente [gemeente] en de bijbehorende Tarieventabel (de Legesverordening 2022).
2. Het totaal bedrag aan leges is een optelling van de leges voor de activiteiten:
Vastrecht bouw € 161,85
Leges activiteit bouwen € 2.745,00
Achteraf ingediende aanvraag € 1.457,93
Buitenplanse kleine afwijking € 161,85
Teruggaaf weigering gemeente
- € 1.457,93
Totaal € 3.077,70

Het geschil

3. Het geschil gaat over de berekening en de hoogte van de leges.
De heffingsambtenaar vindt dat hij terecht de legesaanslag aan eiser heeft opgelegd en dat hij de leges juist heeft berekend.
Eiser betwist de berekening van de leges. Hij vindt de ambtelijk berekende bouwkosten van € 89.044,25 te hoog ingeschat en niet realistisch en verder vindt hij dat de leges over de achteraf ingediende aanvraag ook voor de helft moet worden terugbetaald.

Beoordeling van het geschil door de rechtbank

Leges activiteit bouwen en leges achteraf ingediende aanvraag
4. Op de zitting is vastgesteld dat niet meer in geschil is dat de heffingsambtenaar leges moet heffen, omdat eiser een aanvraag heeft ingediend en daarvoor is leges verschuldigd. [1]
Ook is niet in geschil dat eiser de aanvraag heeft ingediend nadat de bouwwerken al waren gebouwd, zodat de heffingsambtenaar leges mag heffen over de achteraf ingediende aanvraag. [2]
Bouwkosten
5. De hoogte van de bouwkosten is bepalend voor de berekening van de leges.
In de Tarieventabel staat de omschrijving van het begrip “Bouwkosten”. [3]
Kort samengevat gaat het dan om de aannemingssom of, wanneer die ontbreekt, om een raming van de kosten of indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt, de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.
6. Als uitgangspunt geldt dat de bewijslast voor de hoogte van de bouwkosten op de heffingsambtenaar rust. De heffingsambtenaar heeft ten tijde van de vergunningaanvraag eiser verzocht om de kosten van de bouwwerken op te geven. Omdat eiser geen informatie daarover heeft gegeven, mocht de heffingsambtenaar uitgaan van een raming van de bouwkosten. De heffingsambtenaar heeft de bouwkosten vastgesteld op € 89.44,24.
In bezwaar heeft eiser de hoogte van die raming van de bouwkosten betwist en verzocht om de berekening inzichtelijk te maken. Hij heeft daarbij toegelicht dat de bouwwerken al lang geleden zijn aangelegd met deels zelf aangekochte en deels gekregen materialen, waardoor hij dus zeer lage bouwkosten had. Van de aanleg van de mestplaat en paardenbak kan hij geen nota’s overleggen. Hij heeft slechts een factuur uit 1994 van materialen voor de voeropslag. Schattenderwijs komt eiser in bezwaar op een totale bouwsom van € 12.000,-.
In de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat hij de bouwkosten heeft berekend op basis van marktconforme prijzen en het prijspeil ten tijde van de vergunningaanvraag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de hoogte van de raming van de bouwkosten onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende aannemelijk gemaakt. In bezwaar had eiser verzocht om verduidelijking van en inzicht in de berekening van de bouwkosten. In de bestreden uitspraak wordt dat inzicht onvoldoende gegeven. Dit is een gebrek in de bestreden uitspraak. De beroepsgrond slaagt en om die reden zal de bestreden uitspraak moeten worden vernietigd.
8. Pas op de zitting heeft gemachtigde van de heffingsambtenaar een berekening overgelegd van de hoogte van de bouwkosten van de paardenbak en van de mestopslag en toegelicht dat daarbij is uitgegaan van de bouwkostencompas en marktconforme prijzen te vinden op internet. Eiser heeft op de zitting de berekening van de bouwkosten van de mestopslag, vooral wat betreft het aantal keerwanden en de kosten voor de vloeistofdichte vloer, gemotiveerd betwist.
9. De rechtbank ziet aanleiding om ter finale afdoening van het geschil zelf in de zaak te voorzien door de hoogte van de bouwkosten aan de hand van wat partijen op de zitting hebben toegelicht, schattenderwijs vast te stellen op € 69.000,-. Daarbij gaat de rechtbank uit van - door eiser niet betwist - € 34.000,- voor de aanlegkosten van de paardenbak en
€ 35.000,- voor de aanlegkosten van de mestopslag (bestaande uit € 2.000,- voor de keerwanden en € 33.000,- voor de vloeistofdichte vloer).
Leges achteraf ingediende aanvraag
10. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser dat de leges over de achteraf ingediende aanvraag ook voor 50% moet worden teruggegeven. De rechtbank ziet daarvoor een aanknopingspunt in artikel 2.5.3.1 van de Tarieventabel met daarin de verwijzing naar onderdeel 2.3.1 Bouwactiviteiten, waaronder ook de achteraf ingediende aanvraag valt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak.
De rechtbank schat het bedrag aan te heffen leges gebaseerd op € 69.000,- aan bouwkosten als volgt.
Vastrecht bouw € 161,85
Leges activiteit bouwen € 2.111,40
Achteraf ingediende aanvraag € 1.055,70
Buitenplanse kleine afwijking € 161,85
Teruggaaf weigering gemeente - € 1.055,70
Teruggaaf achteraf ingediende aanvraag -
€ 527,85
Totaal € 1.907,25
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de legesaanslag te verminderen tot een bedrag van € 1.907,25.
Griffierecht
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.970,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296,- en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
14. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van zijn reiskosten en zijn verletkosten.
De reiskosten worden vastgesteld op basis van de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Berekend aan de hand van ov9292 komen de reiskosten retour [adres] [woonplaats]-Utrecht Centraal uit op € 12,30. Voor vergoeding van de verletkosten ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat eiser deze niet voldoende heeft onderbouwd.
De vergoeding voor de proceskosten bedraagt dan in totaal € 1.982,30.
Dwangsom
15. De heffingsambtenaar heeft op de zitting erkend dat de uitspraak op bezwaar tien dagen te laat is gedaan. Eiser heeft tijdig de heffingsambtenaar in gebreke gesteld, zodat de heffingsambtenaar verplicht is eiser een dwangsom te vergoeden. De hoogte van de dwangsom is € 230,- (10 dagen, € 23,- per dag).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • herroept de legesaanslag van 29 november 2022 en vermindert het aan leges gevorderde bedrag tot € 1.907,25 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.982,30;
  • draagt de heffingsambtenaar op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden;
  • draagt de heffingsambtenaar op aan eiser een dwangsom van € 230,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Voetnoten

1.Artikel 2.3.1.1 van de Tarieventabel
2.Artikel 2.3.1.4 van de Tarieventabel
3.Artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel