ECLI:NL:RBMNE:2023:6345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/4386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende loonsanctie huisarts

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een huisarts, verzoeker, die een loonsanctie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft ontvangen. De loonsanctie houdt in dat verzoeker verplicht is het loon van zijn medewerker door te betalen tot 24 juni 2024, omdat hij niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft op 11 september 2023 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij geen ontvangstbevestiging van zijn bezwaarschrift had ontvangen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om het Uwv te verplichten binnen twee dagen na de uitspraak een ontvangstbevestiging te sturen en het complete dossier te overleggen, onder oplegging van een dwangsom voor elke dag dat het Uwv in gebreke blijft.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld en afgewezen, omdat er geen sprake was van 'onverwijlde spoed'. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Uwv het bezwaar van verzoeker in behandeling heeft genomen en dat er geen indicaties waren dat het bezwaar niet ontvankelijk zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorziening, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4386

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.J. de Wever),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder.
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Verzoeker is huisarts en voert een huisartsenpraktijk. Met een besluit van 28 april 2023 heeft het Uwv aan verzoeker een loonsanctie opgelegd. Dat houdt in dat verzoeker het loon aan zijn medewerker moet doorbetalen tot 24 juni 2024, vanwege het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verzoeker heeft op 11 september 2023 bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In zijn verzoekschrift heeft hij toegelicht dat hij na indiening van zijn bezwaarschrift op 15 mei 2023 geen ontvangstbevestiging van het Uwv heeft ontvangen, ook niet na een rappel daarover op 7 juli 2023. Uit gegevens van PostNL is hem gebleken dat zijn bezwaarschrift op 16 mei 2023 om 07.51 uur zou zijn bezorgd bij het Uwv en dat zijn rappel zou zijn bezorgd op 10 juli 2023 om 07.56 uur. Omdat hij daarna nog steeds niets heeft vernomen van het Uwv heeft hij op 27 juli 2023 opnieuw een brief aangetekend naar het Uwv verstuurd. Deze zou volgens gegevens van PostNL bij het Uwv zijn bezorgd op 28 juli 2023 om 07.51 uur.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorziening te treffen dat het Uwv wordt opgedragen binnen twee dagen na de uitspraak een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift te sturen met het complete dossier onder oplegging van een dwangsom voor iedere dag dat het Uwv zijn verplichtingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nakomt.
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]
6. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
7.1
De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. [2] De voorzieningenrechter vindt dat in dit geval daar geen sprake van is.
7.2
De griffier heeft op 15 september 2023 het Uwv verzocht om aan te geven of het bezwaarschrift van verzoeker in behandeling is of in behandeling zal worden genomen. Daarop heeft de gemachtigde van het Uwv zowel telefonisch aan de griffier als in een brief van 22 september 2023 bevestigd dat het bezwaar in behandeling is genomen, dat de stukken op 22 september 2023 aan de gemachtigde zijn verzonden en dat de gemachtigde de gelegenheid is geboden de gronden aan te vullen. In reactie hierop stelt de gemachtigde van verzoeker op 25 september 2023 dat het Uwv nog geen standpunt heeft ingenomen over de ontvankelijkheid van het bezwaar en dat een niet-ontvankelijkheidsverklaring dreigt. Hij wijst daarbij op de brief van het Uwv van 21 september 2023, waarin staat dat het bezwaar op 11 september 2023 is ontvangen en dat in dat geval sprake zou zijn van een termijnoverschrijding. De brief van 22 september 2023 waarin hem gelegenheid wordt geboden voor 20 oktober 2023 gronden in te dienen, biedt voor hem geen helderheid of het bezwaar wel ontvankelijk is. Om onnodig werk te voorkomen, wil hij eerst duidelijkheid.
7.3
De griffier heeft op 13 oktober en op 18 oktober 2023 ingesproken op de voicemail van gemachtigde van verzoeker met het verzoek om terug te bellen. Gemachtigde heeft niet teruggebeld. Ook is het Uwv verzocht om duidelijkheid te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift en te reageren op de reactie van de gemachtigde van verzoeker van 25 september 2023. Het Uwv heeft daarop bij brief van 6 november 2023 bevestigd dat het bezwaar inhoudelijk zal worden beoordeeld.
7.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen enkel spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorziening.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
2.op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.