ECLI:NL:RBMNE:2023:6386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/3394
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

Op 19 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, en Zilveren Kruis Zorgkantoor. Verzoeker ontvangt sinds 3 augustus 2010 zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) via een persoonsgebonden budget (pgb). Na een huisbezoek op 14 juni 2022 heeft de zorgverzekeraar extra gegevens opgevraagd, maar deze zijn niet volledig aangeleverd. Uiteindelijk heeft de zorgverzekeraar op 11 juli 2023 besloten het pgb per 21 juni 2023 te beëindigen, omdat verzoeker de verplichtingen niet nakwam. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 5 oktober 2023. In de beoordeling werd gekeken naar de spoedeisendheid van het verzoek en de vraag of het bestreden besluit evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat verzoeker nog steeds recht had op zorg, zij het in de vorm van zorg in natura (ZIN). Bovendien was verzoeker tijdelijk in het buitenland en ontbrak concrete onderbouwing van financiële nood. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3394

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2023 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , te [woonplaats] , bewindvoerder [verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: T. van Eijk en S. Gezer).

Inleiding

1. Verzoeker heeft sinds 3 augustus 2010 recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoeker ontvangt deze zorg middels een persoonsgebonden budget (pgb).
2. De ontvangen pgb wordt door verweerder jaarlijks gecontroleerd door onder andere het afleggen van een huisbezoek. Het eerste huisbezoek heeft in het kader daarvan op 14 juni 2022 plaatsgevonden.
3. Naar aanleiding van het huisbezoek van 14 juni 2022 heeft verweerder om extra gegevens gevraagd: de beschikking van de rechtbank en een verklaring gewaarborgde hulp. Op 3 augustus 2022 heeft verweerder de verklaring gewaarborgde hulp ontvangen. Verweerder heeft de beschikking van de rechtbank ondanks herhaaldelijk verzoek bij brieven van 5 juli 2022, 29 juli 2022 en 12 augustus 2022, niet ontvangen.
4. Op 30 augustus 2022 heeft verweerder opnieuw geprobeerd een huisbezoek in te plannen bij verzoeker. Dit huisbezoek is ingepland op 30 november 2022. Verzoeker heeft naar aanleiding van deze uitnodiging contact opgenomen met verweerder om het huisbezoek te verplaatsen. Dit huisbezoek heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 21 juni 2023.
5. Bij besluit van 11 juli 2023 heeft verweerder naar aanleiding van het huisbezoek het pgb per 21 juni 2023 beëindigd omdat verzoeker de aan het pgb verbonden verplichtingen onvoldoende nakomt.
6. Verzoeker kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 19 juli 2023. Daarnaast heeft verzoeker op 2 augustus 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank hangende de bezwaarprocedure.
7. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar.
8. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 oktober 2023 fysiek en met behulp van een audioverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, de bewindvoerder tevens moeder van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
10. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt of geen sprake is van acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
11. Verzoeker heeft over het spoedeisende belang aangevoerd dat verzoeker complexe zorg en ondersteuning nodig heeft, dat hij daar al 24 jaar een pgb voor krijgt en dat het wegvallen van de zorg grote impact zal hebben. De zorg kan zonder betaling niet geleverd worden. Zorg in Natura (ZIN) is niet mogelijk omdat verzoeker in het verleden mogelijk is misbruikt in een zorginstelling, waardoor verzoeker wantrouwend is naar onbekende zorgverleners. Ook zijn er veel personeelstekorten, waardoor bij ZIN niet kan worden vertrouwd op een behoorlijke continuering van de verzorging, begeleiding en ondersteuning van verzoeker
12. De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestreden besluit staat dat verzoeker een indicatie heeft op grond van de Wlz en recht heeft op zorg. Zonder pgb kan verzoeker zorg krijgen via een zorginstelling waarmee verweerder een overeenkomst heeft. De volgende zorginstellingen zijn door verweerder voorgesteld om de zorg te bieden: [zorginstelling 1] , [zorginstelling 2] en [zorginstelling 3] .
13. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zitting is gebleken dat verzoeker in Amerika verblijft van 18 augustus 2023 tot en met 9 november 2023. In Amerika wordt verzoeker door familie en twee vaste hulpverleners die uit Nederland zijn meegekomen verzorgd. Daarnaast is het van belang dat verzoekers recht op zorg op grond van de Wlz niet is gewijzigd. Weliswaar kan verzoeker als gevolg van het bestreden besluit met ingang van 21 juni 2023 dit recht slechts in de vorm van ZIN tot gelding maken, maar verzoeker behoudt wel het recht op de zorg die hij nodig heeft. Bovendien is ter zitting gebleken dat deze zorg ook aan huis kan plaatsvinden en verzoeker dus niet verplicht in een instelling hoeft te verblijven.
14. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling dat sprake is van (financiële) nood door beëindiging van het pgb niet concreet door verzoeker is onderbouwd. De vrees dat de zorg niet zal worden gecontinueerd bij het beëindigen van de pgb is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Immers ontvangt verzoeker nog steeds tot op heden zorg en is er recht op zorg dat in de vorm van zorg in natura tot gelding kan worden gemaakt.
15. Gelet op de voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang op grond waarvan de behandeling van het bezwaar niet kan worden afgewacht. Het spoedeisende belang ontbreekt.
Evident onrechtmatig
16. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
17. De voorzieningenrechter overweegt dat de pgb is beëindigd, omdat:
  • verzoeker niet aan verweerder heeft gemeld dat de budgethouder in het buitenland was en tijdens het huisbezoek de paspoorten niet konden worden gecontroleerd;
  • de zorgverlener [zorgverlener] declareert op formeel tarief, terwijl sprake is van een familierelatie in de eerste- of tweede graad waardoor het informele tarief van toepassing is;
  • er geen pgb-administratie aanwezig was tijdens het huisbezoek;
  • de gewaarborgde hulp, mevrouw [A] , niet meer bewust en bekwaam wordt geacht om het pgb te beheren.
18. De onder 17. genoemde omstandigheden leveren, in onderlinge samenhang en ook ieder voor zich, in beginsel een rechtsgrond op voor de beëindiging van het pgb. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van wat is aangevoerd niet zonder meer kan worden geoordeeld dat verweerder het pgb ten onrechte heeft beëindigd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
19. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
20. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.