ECLI:NL:RBMNE:2023:6401

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
566268 / HA RK 23-230
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek ongegrond verklaard wegens gebrek aan objectieve vrees voor partijdigheid

Op 29 november 2023 heeft de Verschoningskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een verzoek tot verschoning van mr. I. Jadib, strafrechter. Het verzoek werd ingediend naar aanleiding van een eerdere behandeling van een medeverdachte in een strafzaak, waarbij verzoekster had geoordeeld over de feiten die ook aan de verdachte in de hoofdzaak ten laste waren gelegd. Verzoekster stelde dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestond voor het ontbreken van onpartijdigheid, omdat zij eerder een oordeel had gegeven over de medeverdachte. De officier van justitie had echter geen bezwaar tegen de behandeling van de hoofdzaak door verzoekster, en de Verschoningskamer oordeelde dat de aangevoerde redenen niet als uitzonderlijke omstandigheden konden worden aangemerkt. De enkele betrokkenheid van verzoekster in de zaak van de medeverdachte was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De Verschoningskamer benadrukte dat een subjectieve vrees voor partijdigheid niet voldoende is voor een verschoningsverzoek. Uiteindelijk werd het verzoek tot verschoning ongegrond verklaard, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
VERSCHONINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 566268 / HA RK 23-230
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van 29 november 2023
op het verzoek in de zin van artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
mr. I. Jadib,
strafrechter,
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
De verschoningskamer heeft op 23 november 2023 het verzoek tot verschoning
ontvangen. Dit verzoek is ingediend in de zaak met parketnummer 16-180216-22 (hierna: de
hoofdzaak). Er heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft aan haar verschoningsverzoek ten grondslag gelegd dat er tijdens de politierechterzitting van 17 november 2023 een objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Verzoekster heeft namelijk aan het begin van de zitting aan de orde gesteld dat zij de zaak van de medeverdachte van verdachte in de hoofdzaak heeft behandeld en deze medeverdachte op 29 september 2023 heeft veroordeeld voor de feiten die ook aan verdachte in de hoofdzaak ten laste zijn gelegd. Desgevraagd heeft verzoekster aan de raadsman van verdachte bevestigd dat zij de medeverdachte voor het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’ heeft veroordeeld en de vorderingen van de benadeelde partijen heeft toegekend. Hierop heeft de raadsman te kennen gegeven er bezwaar tegen te hebben als verzoekster de hoofdzaak zou behandelen omdat zij al een oordeel had gegeven over de feiten. De twijfel die was ontstaan bij de verdediging heeft gemaakt dat verzoekster het verschoningsverzoek heeft ingediend. Daarbij heeft verzoekster ook betrokken dat de forensische bewijsmiddelen ten aanzien van beide verdachten gelijk waren.
2.2.
Uit het verschoningsverzoek blijkt dat de officier van justitie ter zitting te kennen heeft gegeven geen bezwaar te zien in behandeling van de strafzaak door verzoekster. De enkele betrokkenheid in de strafzaak van een mededader is volgens de officier van justitie namelijk geen reden om vooringenomenheid aan te nemen.

3.De beoordeling

Het toetsingskader
3.1.
Artikel 517 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen een verschoningsverzoek kan indienen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv. Uit artikel 512 Sv volgt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. In dat geval dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers kunnen vertrouwen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.
Het oordeel van de verschoningskamer
3.4.
Naar het oordeel van de verschoningskamer kunnen de door verzoekster aangevoerde redenen voor haar verzoek niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in overweging 3.2. Evenmin is sprake van een uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid als bedoeld in overweging 3.3.
3.5.
Het enkele feit dat de zaak van de verdachte wordt behandeld door een rechter die eerder in de zaak tegen de medeverdachte het oordeel heeft uitgesproken, levert namelijk geen zwaarwegende aanwijzing op dat er sprake is van (gerechtvaardigde vrees) voor vooringenomenheid. Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de rechter om in een strafzaak alleen te oordelen over het aan verdachte ten laste gelegde en daarbij zijn/haar beslissing in een andere zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten. [1] Dat de forensische bewijsmiddelen in beide zaken hetzelfde zijn hoeft hier niet aan in de weg te staan.
3.6.
In zijn arrest van 14 oktober 1997 [2] kwam de Hoge Raad tot het oordeel dat op bovengenoemde hoofdregel een uitzondering kan worden gemaakt wanneer er sprake is van een bijkomende omstandigheid. Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat er namelijk wel strijd kan zijn met de onpartijdigheidseis als de rechter die de verdachte berechten eerder, in een zaak tegen een medeverdachte, een gemotiveerd oordeel heeft gegeven over de betrouwbaarheid van een verklaring van de verdachte, terwijl deze hetzelfde standpunt in zijn eigen zaak wenst te handhaven.
3.7.
De verschoningskamer is van oordeel dat er in het geval van verzoekster geen sprake is van een dergelijke uitzondering. De omstandigheden dat verzoekster de medeverdachte heeft veroordeeld voor het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’ en dat verzoekster de vorderingen van de benadeelde partijen heeft toegekend maken niet dat er strijd is met de onpartijdigheidseis. Verzoekster heeft hiermee namelijk geen oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte.
3.8.
Verzoekster heeft in haar verzoek aangegeven dat de twijfel die was ontstaan bij de verdediging heeft gemaakt dat zij het verschoningsverzoek heeft ingediend. De enkele subjectieve vrees van een partij voor vooringenomenheid is echter onvoldoende voor een verschoning. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schijn kan bestaan dat het haar aan onpartijdigheid zal ontbreken.
3.9.
Gelet op het bovenstaande zal de verschoningskamer het verzoek tot verschoning ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de voorzitter van de afdeling waar zij werkzaam is en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. A.M. Crouwel als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 26 mei 1992, NJ 1992, 676, ECLI:NL:HR:1992:AD1683.
2.NJ 1998, 187, ECLI:NL:HR:1997:ZD0819.