ECLI:NL:RBMNE:2023:6667

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23/406
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 april 2023, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser had op 28 november 2022 een aanvraag ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo), maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank stelt vast dat de minister de wettelijke beslistermijn heeft overschreden en dat eiser in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen vier maanden na de datum van het verweerschrift, dat op 9 februari 2023 is ingediend, een besluit moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 418,50 voor de proceskosten en het griffierecht van € 184,- moet door de minister aan eiser worden terugbetaald. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om uiterlijk op 9 juni 2023 een volledig besluit bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Oosterhagen)
en

de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: A. Moesker)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 28 november 2022 in het kader van Wet openbaar overheid (Woo).
Op 9 februari 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 8 maart 2023 heeft eiser op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar [1] .
3. Eiser heeft op 28 november 2022 een verzoek ingediend op grond van de Woo. Op 19 december 2022 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de beoordeling van het verzoek meer tijd in beslag neemt dan de termijn van vier weken [2] . Verweerder heeft de termijn daarom verlengd met twee weken [3] . Dit betekent dat verweerder tot 9 januari 2023 de tijd had om een besluit te nemen.
4. Op 22 december 2023 heeft verweerder contact met eiser opgenomen, omdat een zoekslag duizenden documenten opleverden en overleg nodig was om meer duidelijkheid te verkrijgen over (onder meer) het doel van het verzoek. Na het overleg heeft verweerder op 11 januari 2023 aan eiser nog een aantal vragen gesteld en op dezelfde dag heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Op 18 januari 2023 heeft eiser deze vragen beantwoord. Eiser heeft daarna op 27 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Verweerder heeft niet binnen de wettelijke termijn een besluit heeft genomen. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken.
Het beroep is daarom ontvankelijk en kennelijk gegrond.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft [4] .
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verzocht om een langere termijn. Verweerder heeft - kort samengevat - uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft omdat er sprake is van een zeer brede hoofdvraag waarvan is vastgesteld dat die betrekking heeft op een periode van dertien jaren. Na een eerste inventarisatie blijkt dat het om meer dan duizend documenten gaat en dat er ongeveer dertigduizend pagina’s getoetst moeten worden op relevantie en de in de Woo opgenomen uitzonderingsgronden. Er zullen veel persoonsgegevens geanonimiseerd moeten worden. Ook heeft verweerder aangegeven dat er een groot aantal (derde-) belanghebbenden bij deze procedure betrokkenen zullen zijn waaraan zienswijze moeten worden gevraagd. Verder is afstemming nodig met de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Daarnaast is bij verweerder sprake van onderbezetting, capaciteitsproblemen en is in de periode waarbinnen tot een beslissing had moeten worden gekomen sprake geweest van feestdagen dat door verlof tot vertraging heeft geleid. Verweerder stelt voor om de beslissing op te splitsen in twee deelbesluiten. Verweerder verzoekt om een termijn van twee maanden voor het eerste deelbesluit en een termijn van vier maanden voor het tweede deelbesluit, waarbij is aangegeven welke documenten bij deze besluiten zullen zijn beoordeeld. Verweerder verzoekt om deze termijnen in te laten gaan vanaf de datum van deze uitspraak.
8. Eiser betwist dat het verzoek betrekking heeft op een brede hoofdvraag over een zeer lang tijdvak. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het verzoek is toegespitst op een enkel onderwerp: de kennismigrantenregeling waarvan correspondentie wordt gevraagd. Dat sprake is van veel stukken, (derde)belanghebbenden, afstemming met partijen kan geen reden vormen voor een langere beslistermijn omdat dit vast onderdeel is van een Woo-procedure. Verweerder had voldoende middelen moeten inzetten om verzoeken als deze tijdig af te handelen. Dit geldt ook voor de geschetste onderbezetting, capaciteitsproblemen, feestdagen en ziekteverlof. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft aangegeven wat hij tot nu toe heeft gedaan en wat er nog moet gebeuren om het verzoek snel af te handelen. Wat betreft het nemen van deelbesluiten heeft eiser niet ingestemd, omdat verweerder daartoe geen concreet voorstel had gedaan.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift voldoende gemotiveerd aangegeven dat zij langere termijn nodig heeft dan de wettelijke termijn van twee weken om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen. Verweerder heeft concreet gemaakt dat het verzoek betrekking heeft op een groot aantal documenten die moet worden beoordeeld op relevantie en op de uitzonderingsgronden van de Woo. Het verzoek mag dan betrekking hebben op één onderwerp, het gevraagde aantal documenten over dit onderwerp is groot en beslaat meer dan alleen maar correspondentie. Verweerder heeft voorts met cijfers onderbouwd om hoeveel documenten het ongeveer gaat en hoeveel pagina’s tekst moet worden beoordeeld. Ook heeft verweerder daarbij een periode genoemd waar de documenten betrekking op hebben. Zodoende heeft verweerder haar verzoek om een langere termijn voldoende onderbouwd. Onbetwist is ook dat (derde-) belanghebbenden in de procedure zijn betrokken die om zienwijze moeten worden gevraagd en dat afstemming moet plaatsvinden met de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ook dit vraagt tijd waarbij al op voorhand kan worden vastgesteld dat een termijn van twee weken bij lange na niet haalbaar en realistisch is. Ook niet in het geval verweerder de organisatie goed op orde zou hebben. De rechtbank ziet in de door verweerder aangevoerde omstandigheden voldoende grondslag om een bijzonder geval aan te nemen op grond waarvan een langere termijn dan twee weken kan worden vastgesteld.
10. Met betrekking tot het vaststellen van een nadere termijn voor het alsnog nemen van een besluit heeft verweerder aangegeven vanaf datum van de uitspraak vier maanden nodig te hebben om in deelbesluiten volledig op het verzoek van eiser te beslissen. De rechtbank acht de termijn van vier maanden realistisch. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om deze termijn afhankelijk te maken van de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. Verweerder heeft de inschatting van de benodigde termijn van vier maanden gemaakt ten tijde van het verweerschrift. De rechtbank gaat er van uit dat dit de termijn is die nodig is om op een zorgvuldige wijze een besluit te nemen zonder dat daarbij de termijn van de rechtbank om uitspraak te doen, moet worden opgeteld. Het proces om een besluit te nemen blijft immers lopen en gaat niet (opnieuw) beginnen nadat uitspraak is gedaan. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een beslistermijn opleggen van vier maanden na de datum waarop het verweerschrift is ingediend, te weten
9 juni 2023.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
12. Het beroep is kennelijk gegrond [5] . Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op 9 juni 2023 alsnog een volledig besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.
(De griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen)
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 4.4, eerste lid, van de Woo
3.Artikel 4.4, tweede lid, van de Woo
4.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
5.Artikel 8:54 van de Awb