ECLI:NL:RBMNE:2023:6812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
C/16/567164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Statutaire aanbiedplicht van aandelen na wijziging in zeggenschap over aandeelhouder-rechtspersoon - uitlegnorm statuten bij conflict tussen betrokken partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] B.V. tegen [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] B.V., [gedaagde sub 3] B.V. en [gedaagde sub 4]. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiseres sub 1] verplicht is haar aandelen in de joint venture [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] aan te bieden na het overlijden van een van de aandeelhouders, [A]. De voorzieningenrechter heeft op 14 december 2023 geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een wijziging in de zeggenschap over [eiseres sub 1] door het overlijden van [A], waardoor de aanbiedingsplicht is ontstaan. De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. om de opschorting van hun aandeelhoudersrechten te laten opheffen, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de statuten van [gedaagde sub 3] een aanbiedingsplicht bevatten in geval van wijziging van de zeggenschap, en dat deze situatie zich heeft voorgedaan. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. om [eiseres sub 1] te dwingen haar aandelen aan te bieden, niet toewijsbaar zijn vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. De proceskosten zijn toegewezen aan [gedaagde sub 1] c.s.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/567164 / KG ZA 23-670
Vonnis in kort geding van 14 december 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] c.s.,
advocaat: mr. W.P. Wijers te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4 (voornaam)] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck te Maarn.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 december 2023, met 11 producties;
- de producties 12 tot en met 14 van [eiseres sub 1] c.s.;
- de conclusie van antwoord met 50 producties;
- de producties 51 en 52 van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de mondelinge behandeling van 12 december 2023, waarop beide partijen aan de hand van pleitnota’s hebben gepleit en waarop [eiseres sub 1] c.s. haar eis heeft gewijzigd.
2. Waar gaat de zaak om?
2.1.
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn ieder voor 50% aandeelhouder in de joint venture [gedaagde sub 3] . [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] , 100% dochters van [eiseres sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 1] , zijn de bestuurders van [gedaagde sub 3] . Boven [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] hangen diverse andere vennootschappen. De vennootschappen aan de zijde van [eiseres sub 1] werden uiteindelijk bestuurd door [A] (“
[A (voornaam)]”) en [B] (“
[B (voornaam)]”). De vennootschappen aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden bestuurd door [gedaagde sub 4 (voornaam)] (“
[gedaagde sub 4 (voornaam)]”).
2.2.
In oktober 2021 is [A (voornaam)] overleden, waardoor [B (voornaam)] als enige bestuurder overbleef. Volgens [gedaagde sub 4 (voornaam)] heeft dat overlijden geleid tot een wijziging in de zeggenschap over [eiseres sub 1] , waardoor, op grond van de statuten van [gedaagde sub 3] , voor [eiseres sub 1] een plicht is ontstaan om haar aandelen in [gedaagde sub 3] aan te bieden aan [gedaagde sub 1] . Zolang zij niet aan die plicht voldoet, zijn haar aandeelhoudersrechten volgens [gedaagde sub 1] opgeschort. [eiseres sub 1] betwist dat sprake is van een wijziging in de zeggenschap en (dus) dat op haar een aanbiedingsplicht rust.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft voor 14 december 2023 een algemene vergadering van aandeelhouders (“
de AVA”) uitgeschreven, waarin zij de opschorting van de aandeelhoudersrechten van [eiseres sub 1] en het ontslag van [eiseres sub 2] heeft geagendeerd. In dit kort geding vordert [eiseres sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 1] haar rechten als aandeelhouder en de rechten van [eiseres sub 2] als bestuurder respecteert, totdat in een bodemprocedure of enquêteprocedure is beslist.

3.Welke feiten staan vast?

3.1.
[gedaagde sub 3] is in 2006 opgericht door (alleen) [gedaagde sub 4 (voornaam)] onder de naam [onderneming 1] . Vanaf 2007 is deze vennootschap gebruikt als vehikel voor een samenwerking tussen [gedaagde sub 1] , [eiseres sub 1] en [onderneming 2] B.V., waarbij de naam is gewijzigd in [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 1] , [eiseres sub 1] en [onderneming 2] werden allen voor 1/3de aandeelhouder in [gedaagde sub 3] .
3.2.
De personen achter deze vennootschappen – [gedaagde sub 4 (voornaam)] , [A (voornaam)] respectievelijk dhr. [C] (“
[C (voornaam)]”) – hadden een gezamenlijke achtergrond bij [onderneming 3] . Later werkten [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [A (voornaam)] , via hun vennootschappen [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 2] , beiden voor [onderneming 4] . Vervolgens zijn zij dus, via [gedaagde sub 3] en via hun persoonlijke vennootschappen, voor zichzelf begonnen.
3.3.
[gedaagde sub 4 (voornaam)] en [C (voornaam)] waren 100% aandeelhouder en enig bestuurder van [gedaagde sub 1] respectievelijk [onderneming 2] B.V., maar [A (voornaam)] slechts voor 50% aandeelhouder van [eiseres sub 1] . De andere helft van de aandelen in [eiseres sub 1] werd gehouden door zijn echtgenote, [B (voornaam)] . [B (voornaam)] was vanaf de oprichting ook mede-bestuurder van [eiseres sub 1] . [1]
3.4.
Bij het sluiten van deze samenwerking zijn de statuten van [gedaagde sub 3] door de drie aandeelhouders aangepast (“
de Statuten”). Daarbij is de volgende clausule opgenomen:
Bijzondere aanbiedingsplicht
Artikel 15
1. a. Ingeval van overlijden van een aandeelhouder, zomede ingeval hij het
vrije beheer over zijn vermogen verliest, alsook ingeval van ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap dan wel goederengemeenschap krachtens geregistreerd partnerschap van een aandeelhouder, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden bepaalde.
(…)
Voorts bestaat er eenzelfde verplichting tot aanbieding ingeval een aandeelhouder-rechtspersoon wordt ontbonden of de aandelen van een aandeelhouder-rechtspersoon ten gevolge van een juridische fusie of splitsing onder algemene titel overgaan.
d. Voorts bestaat er eenzelfde verplichting tot aanbieding ingeval de zeggenschap over de onderneming van een aandeelhouder-rechtspersoon direct of indirect overgaat op een of meer anderen, zoals bedoeld in het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, ook indien die regels niet van toepassing zijn.
(…)
Degenen, die tot tekoopaanbieding van één of meer aandelen zijn gehouden, dienen binnen dertig dagen na het ontstaan van die verplichting- in het geval in lid 6 sub b bedoeld na verloop van de daar genoemde termijn - van hun aanbieding aan het bestuur kennis te geven. Bij gebreke daarvan zal het bestuur de tot de aanbieding verplichte personen mededeling doen van dit verzuim en hen daarbij wijzen op de bepaling van de vorige zin.
Blijven zij in verzuim de aanbieding binnen acht dagen alsnog te doen, dan
zal de vennootschap de aandelen namens de desbetreffende aandeelhouder(s) te koop aanbieden en indien van het aanbod volledig gebruik wordt gemaakt, de aandelen aan de koper tegen gelijktijdige betaling van de koopsom leveren; de vennootschap is alsdan daartoe onherroepelijk gevolmachtigd.
(…)
Zolang de aandeelhouder in verzuim is te voldoen aan de verplichting tot - aanbieding van aandelen op grond van het bepaalde in dit artikel, is het aan die aandelen verbonden stemrecht, het recht op deelname aan de algemene vergadering en het recht op uitkeringen opgeschort.
3.5.
In artikel 15 lid 1 sub d van de statuten wordt voor de vraag of er sprake is van een wijziging in de zeggenschap die leidt tot een aanbiedingsplicht verwezen naar de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. In de toelichting bij dat besluit is over het begrip zeggenschap in de zin van het besluit opgenomen:
‘In de derde plaats kan de zeggenschap in de zin van de gedragsregels, ook zonder dat er sprake is van kapitaaldeelneming, worden verkregen of overgedragen uitsluitend via statutaire bevoegdheden en/of aanvullende contractuele regelingen van structurele aard. Deze laatste mogelijkheid vindt met name toepassing bij het samengaan van verenigingen en stichtingen.’
3.6.
[eiseres sub 1] , [gedaagde sub 1] en [onderneming 2] hebben hun samenwerking vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst van 7 juni 2007. Bij die Samenwerkingsovereenkomst is ook [eiseres sub 2] partij, de 100% dochter van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] is ook bestuurder van [eiseres sub 2] . In de Samenwerkingsovereenkomst is voorop gesteld dat [gedaagde sub 1] , [eiseres sub 2] en [onderneming 2] op dat moment allen via managementovereenkomsten werkzaam waren voor [onderneming 4] . Die werkzaamheden wensten zij gezamenlijk voort te zetten als de “ [onderneming 5] ”. Verder is overeengekomen [2] dat zij de aan hen verbonden expertise ter beschikking zullen stellen aan die groep, waarbij [gedaagde sub 1] de expertise van [gedaagde sub 4 (voornaam)] , [eiseres sub 2] de expertise van [A (voornaam)] en [onderneming 2] de expertise van [C (voornaam)] moest inbrengen.
3.7.
Vervolgens zijn afzonderlijke managementovereenkomsten gesloten tussen [gedaagde sub 3] enerzijds en [gedaagde sub 1] , [eiseres sub 2] en [onderneming 2] anderzijds. In die managementovereenkomsten is steeds bepaald dat [gedaagde sub 4 (voornaam)] , [A (voornaam)] respectievelijk [C (voornaam)] de werkzaamheden dienen uit te voeren. Verder is bepaald dat deze personen wel kunnen worden vervangen, maar dat enkel door een persoon van gelijke ervaring en deskundigheid en enkel na schriftelijke goedkeuring van [gedaagde sub 3] .
3.8.
In 2008 heeft [eiseres sub 1] haar structuur aangepast. In dat jaar hebben [A (voornaam)] en [B (voornaam)] [onderneming 6] B.V. opgericht, en ieder 30% van hun aandelen aan [onderneming 6] overgedragen. Boven [onderneming 6] kwam een STAK, STAK [onderneming 6] geheten (“
de STAK”), die 100% van de aandelen in [onderneming 6] hield. De certificaten van de STAK werden toegekend aan de kinderen van [A (voornaam)] en [B (voornaam)] . Bestuurders van de STAK werden [A (voornaam)] en [B (voornaam)] , die gezamenlijk bestuurden maar waarbij [A (voornaam)] , als voorzitter, de beslissende stem had als de stemmen staakten.
3.9.
In 2011 is [onderneming 2] B.V. uit [gedaagde sub 3] gestapt, vanaf welk moment [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] ieder 50% van de aandelen in [gedaagde sub 3] hielden.
3.10.
Tot mei 2021 waren [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [A (voornaam)] de bestuurders van [gedaagde sub 3] . Per mei 2021 werden dat [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] .
3.11.
In oktober 2021 is [A (voornaam)] onverwacht overleden. Sindsdien bestaat tussen [B (voornaam)] en [gedaagde sub 4 (voornaam)] een geschil van inzicht over de vraag of dat overlijden tot een wijziging van de zeggenschap over [eiseres sub 1] heeft geleid, waardoor [eiseres sub 1] haar aandelen in [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] zou moeten aanbieden. [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [B (voornaam)] hebben getracht dit verschil van inzicht minnelijk op te lossen, maar zijn daar niet uitgekomen.
3.12.
Daarop heeft [gedaagde sub 1] voor 14 december 2023 een AVA uitgeschreven, waarop, onder andere, in stemming zullen worden gebracht:
  • de bevestiging van de schorsing van de stemgerechtigdheid van [eiseres sub 1] ;
  • de opzegging van de managementovereenkomst tussen [gedaagde sub 3] en [eiseres sub 2] ;
  • het ontslag van [eiseres sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 3] .
3.13.
Sinds het overlijden van [A (voornaam)] kan de vennootschappelijke structuur van [gedaagde sub 3] als volgt worden weergegeven:

4.Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

Beslissing
4.1.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. afwijzen evenals de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres sub 1] haar aandelen in [gedaagde sub 3] moet aanbieden aan [gedaagde sub 1] . De voorzieningenrechter licht dit oordeel als volgt toe.
Uitgangspunt
4.2.
Uitgangspunt is dat [eiseres sub 1] als aandeelhouder haar stemrecht en overige aandeelhoudersrechten moet kunnen uitoefenen. De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. zijn in lijn met dat uitgangspunt. Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat die rechten op dit moment zijn opgeschort, is daarmee een bevrijdend verweer, dat zij voldoende aannemelijk moet maken.
4.3.
Die rechten zijn volgens de statuten opgeschort als [eiseres sub 1] haar aandelen moet aanbieden en zo lang [eiseres sub 1] haar aandelen niet alsnog aanbiedt. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de statuten voor [eiseres sub 1] een aanbiedingsplicht inhouden in verband met het overlijden van [A (voornaam)] . Het gaat dan per saldo over de vraag of er sprake is van een wijziging in de zeggenschap over [eiseres sub 1] .
Er is een wijziging in zeggenschap in de zin van artikel 15 lid 1 onder d statuten.
4.4.
[A (voornaam)] had in de STAK de uiteindelijke zeggenschap voor zover hier relevant. Als [B (voornaam)] en hij het niet eens zouden zijn in het bestuur van de STAK had hij als voorzitter een doorslaggevende stem. Dat is in de statuten van de STAK vastgelegd. De STAK houdt 60% van de aandelen in [eiseres sub 1] en [A (voornaam)] had daarnaast nog 20%. [A (voornaam)] beheerste dus 80% van de aandelen in [eiseres sub 1] en had daarmee een doorslaggevend belang. Met het overlijden van [A (voornaam)] is dat bij [B (voornaam)] terecht gekomen.
4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of de bepaling in de statuten met de verwijzing naar het SER-besluit in dit geval leidt tot een aanbiedingsplicht van [eiseres sub 1] , is de beslissing van de Hoge Raak inzake DSM/ [achternaam] [3] van belang. Toepassing van dat oordeel van de Hoge Raad in deze zaak betekent dat bij de uitleg van een statutaire bepaling relevant is dat [A (voornaam)] , [B (voornaam)] en [gedaagde sub 4 (voornaam)] betrokken waren bij de opstelling van die statuten. Voor degenen die betrokken waren, is een subjectieve uitleg van de bepaling nodig; het Haviltex criterium moet worden toegepast [4] . Nu zij alle drie direct betrokken waren bij de start van de samenwerking en de achtergrond van deze bepaling wisten, is relevant wat [A (voornaam)] , [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [C (voornaam)] voor verdere afspraken hebben gemaakt, wat de context van deze bepaling is.
4.6.
Uit de stukken in deze procedure blijkt voor dit moment dat [gedaagde sub 3] is opgericht als een samenwerking tussen specifiek [gedaagde sub 4 (voornaam)] , [A (voornaam)] en (toen nog) [C (voornaam)] . Zij waren degenen die allen bij [onderneming 3] hadden gewerkt, die vervolgens bij [onderneming 4] terecht waren gekomen en die daar gezamenlijk besloten een eigen samenwerking op te starten: [gedaagde sub 3] . Uit de stukken die [gedaagde sub 1] c.s. hebben overgelegd, blijkt ook dat zij drieën de structuur van [gedaagde sub 3] hebben vormgegeven en uitgebouwd. Voor [A (voornaam)] zal dat in overleg met [B (voornaam)] zijn geweest. Dit vindt verder bevestiging in artikel 1.5 van de Samenwerkingsovereenkomst en de managementovereenkomsten, waarin telkens de specifieke kennis en expertise van [gedaagde sub 4 (voornaam)] , [A (voornaam)] en [C (voornaam)] als verplichte inbreng wordt vastgelegd. Daar werd kennelijk veel waarde aan gehecht. Weliswaar bieden de managementovereenkomsten enige ruimte voor een vervanging van deze specifieke personen, maar dan wel slechts na schriftelijke goedkeuring vanuit [gedaagde sub 3] en alleen door even ervaren en deskundige personen.
Daarin past dat zij wilden regelen dat in een situatie als deze; het overlijden van één van hen, ook een aanbiedingsplicht gold als zij niet direct eigenaar waren van de aandelen in [gedaagde sub 3] (geregeld in 15 lid 1 onder a) maar via een (of meerdere) rechtspersonen.
4.7.
Uit de stukken in deze procedure volgt niet dat [B (voornaam)] in dit traject een actieve rol heeft gespeeld. Weliswaar was zij van meet af aan aandeelhouder en mede-bestuurder van [eiseres sub 1] , maar zij wordt verder niet of nauwelijks genoemd in de correspondentie tussen die heren uit die tijd. Daarbij komt dat door [gedaagde sub 1] c.s. onweersproken is gesteld dat de werkzaamheden die [B (voornaam)] voor [gedaagde sub 3] werden verricht, door haar afzonderlijk werden gefactureerd aan [gedaagde sub 3] . Kennelijk waren haar werkzaamheden dan ook geen inbreng in [gedaagde sub 3] , maar een externe dienst.
4.8.
Vanaf in ieder geval de oprichting van de STAK was [A (voornaam)] degene die het laatste woord had binnen [eiseres sub 1] , dit door zijn beslissende stem in het bestuur van de STAK. Dat [B (voornaam)] ook zelfstandig bevoegd bestuurder was van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] , doet daar niet aan af. Als hun meningen over de te volgen koers ooit daadwerkelijk uiteen zouden lopen, zou [A (voornaam)] de knoop kunnen doorhakken, niet [B (voornaam)] . Dat [A (voornaam)] dat middel mogelijk nooit in heeft hoeven zetten, betekent niet dat hij het niet had.
4.9.
[B (voornaam)] heeft aangevoerd in het bestuur de STAK voor sommige besluiten ook haar instemming nodig was [5] . Het gaat hier echter om besluiten die betrekking hebben op de aandelen in [eiseres sub 1] . De uitoefening door [eiseres sub 1] van haar rechten uit haar deelneming in [gedaagde sub 3] valt hier niet onder.
4.10.
Met het overlijden van [A (voornaam)] veranderde deze situatie. Vanaf dat moment was [B (voornaam)] degene die alles kon bepalen binnen [eiseres sub 1] , en dus ook hoe er gestemd kon worden binnen [gedaagde sub 3] . De conclusie moet daarom zijn dat met het overlijden van [A (voornaam)] de (uiteindelijke) zeggenschap over [eiseres sub 1] is verschoven van hem naar [B (voornaam)] . Met [gedaagde sub 1] c.s. is de voorzieningenrechter – voorshands – van oordeel dat dat een situatie is die onder artikel 15 lid 1 sub d Statuten valt. De zeggenschap over [eiseres sub 1] is immers van de één op de ander overgegaan. Dat de zeggenschap niet is overgegaan met een vermogensrechtelijke transactie, doet daar niet aan af. De reden daarvoor is dat de Statuten en de SER Fusiegedragsregels een vermogensrechtelijke transactie niet als voorwaarde stellen. De overgang van zeggenschap hoeft niet per se het gevolg te zijn van een aandelenoverdracht, maar kan ook het een gevolg zijn een statutaire of contractuele regeling. Waar het om gaat, is dat die overgang duurzaam is. Dat is in dit geval zo: aan de zeggenschap van [B (voornaam)] over [eiseres sub 1] zit geen beperking qua tijd.
4.11.
Dat [B (voornaam)] enige tijd 50% aandeelhouder en al die tijd medebestuurder van [eiseres sub 1] was, maakt het voorgaande niet anders. Zoals de SER Fusiegedragsregels ook vermelden, is 50% aandeelhouderschap nog geen zeggenschap. Verder geldt dat met de oprichting van de STAK die situatie is gewijzigd. Pas vanaf het moment dat [B (voornaam)] als enige de aandelen van [onderneming 6] controleerde via de STAK, kreeg zij die zeggenschap wel.
Belangenafweging
4.12.
In het kader van de belangenafweging is het volgende relevant. De besluiten die [gedaagde sub 1] kennelijk eenzijdig wil gaan nemen op de AVA, zullen grote invloed hebben op [eiseres sub 1] c.s. Ook zullen de (negatieve) gevolgen van die besluiten niet eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden als in de bodemprocedure mocht blijken dat het stemrecht van [eiseres sub 1] niet rechtsgeldig is opgeschort. Dit terwijl handhaving van de huidige status quo niet direct tot wezenlijke problemen voor [gedaagde sub 3] lijkt te leiden.
4.13.
Daar staat tegenover dat partijen al twee jaar in een impasse zitten. Er zijn oprechte pogingen gedaan door partijen om er onderling uit te komen. Dat is echter tot op heden niet gelukt. [gedaagde sub 1] heeft er belang bij de impasse te doorbreken. Daarbij is onvoldoende gebleken dat [gedaagde sub 1] de belangen van [gedaagde sub 3] de afgelopen jaren niet juist heeft behartigd. De resultaten van de vennootschap lijken op het tegendeel te wijzen. Er is geen concrete aanleiding om te denken dat dit in de toekomst anders zal zijn. [B (voornaam)] heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 4 (voornaam)] zich voor het eerst in al die jaren een management fee heeft laten uitbetalen van
€ 180.000. waar in het verleden die werkzaamheden feitelijk werden vergoed via een dividend uitkering door [gedaagde sub 3] . Dat is onvoldoende om anders te oordelen, De feitelijke situatie is dat alleen [gedaagde sub 4 (voornaam)] nog werkzaamheden uitvoert voor [gedaagde sub 3] . Dan is passend dat hij daarvoor apart een vergoeding krijgt. In de management overeenkomst staat dit bedrag. Of het ook terecht is dat [gedaagde sub 4 (voornaam)] zich dat hele bedrag laat uitkeren, is in dit kort geding niet ter beoordeling.
4.14.
In dat verband heeft [eiseres sub 1] c.s. aangevoerd dat zij vreest dat [gedaagde sub 1] de ontwikkelfee van het beoogde tweede [.] naar zich toe zal trekken. Gelet op het feit dat dat [.] zich echter nog in de tenderfase bevindt en er 12 concurrenten zijn, lijkt het er niet op dat die eventuele ontwikkeling zal zijn ingezet, laat staan voltooid, voordat [eiseres sub 1] c.s. een eventuele bodemprocedure of enquêteprocedure zal hebben kunnen voeren.
4.15.
Verder is van belang dat [B (voornaam)] nooit direct betrokken is geweest bij de activiteiten van [gedaagde sub 3] in de zin dat zij als bestuurder van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] naar buiten optrad. [A (voornaam)] deed alles. Het is aannemelijk dat [B (voornaam)] op de hoogte was van allerlei zaken in [gedaagde sub 3] en met name de deelnemingen van [gedaagde sub 3] . [A (voornaam)] maakte voor zijn eigen besluitvorming over deelnemingen en investeringen van [gedaagde sub 3] immers gebruik van haar expertise als register accountant. [B (voornaam)] heeft bij de start van de activiteiten van [gedaagde sub 3] ook een tijd gewerkt als accountant van [gedaagde sub 3] maar dat is niet gecontinueerd door [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [C (voornaam)] . Per saldo was dus de feitelijke situatie conform de afspraken tussen [A (voornaam)] , [gedaagde sub 4 (voornaam)] en [C (voornaam)] , waarin zij drieën alle werkzaamheden namens [gedaagde sub 3] deden.
4.16.
Het gaat ook niet zozeer om werkzaamheden in [gedaagde sub 3] zelf maar werkzaamheden die worden verricht door inmiddels alleen nog [gedaagde sub 4 (voornaam)] voor deelnemingen van [gedaagde sub 3] . Het gaat dan met name om een (middellijke) deelneming in het [.] [buurt] op [eiland] en een deelneming die heeft ingeschreven op een tender om een ander [.] op [eiland] te mogen ontwikkelen, [gedaagde sub 3] krijgt voor de werkzaamheden van [gedaagde sub 4 (voornaam)] een vergoeding. Het werkelijke resultaat in [gedaagde sub 3] wordt op dit moment echter gerealiseerd door haar aandeel in de winst die wordt gemaakt het met [..] [buurt] .
[gedaagde sub 4 (voornaam)] heeft de kennis en expertise om die werkzaamheden voor [gedaagde sub 3] te doen. Met haar expertise als register accountant zou ook [B (voornaam)] daar een bijdrage aan kunnen leveren, maar volgens [gedaagde sub 4 (voornaam)] is dat niet wat nodig is. Hij wil iemand gaan betrekken die de inbreng van [A (voornaam)] kan vervangen. Dat betekent dat een inhoudelijke samenwerking waarbij [B (voornaam)] in de plaats treedt van [A (voornaam)] geen reëel vooruitzicht lijkt. Zonder de medewerking van [gedaagde sub 4 (voornaam)] lijkt dat niet mogelijk. [B (voornaam)] lijkt [gedaagde sub 3] ook niet zonder [gedaagde sub 4 (voornaam)] te kunnen voortzetten. Dat betekent dat [gedaagde sub 4 (voornaam)] de meest gerede partij is om [gedaagde sub 3] voort te zetten. Daarbij past dat [eiseres sub 1] de aandelen zou aanbieden, hoe zuur het ook is dat op deze manier de nalatenschap van [A (voornaam)] – ook voor zijn kinderen – niet meer in [gedaagde sub 3] zal zitten. Dat is echter wat [A (voornaam)] met [gedaagde sub 4 (voornaam)] is overeengekomen.
4.17.
Ten slotte is van belang dat de sancties in de statuten van [gedaagde sub 3] op het ten onrechte niet aanbieden van de aandelen in [gedaagde sub 3] , ophouden als [eiseres sub 1] haar aandelen aanbiedt [6] . De sancties zijn (voor zover hier aan de orde) dat het stemrecht van [eiseres sub 1] in de aandeelhoudersvergadering van [gedaagde sub 3] wordt opgeschort. Dat geldt ook voor het recht op dividend. Als [eiseres sub 1] haar aandelen in [gedaagde sub 3] alsnog aanbiedt, dan houden die schorsingen op.
Conclusie over het respecteren van de aandeelhoudersrechten van [eiseres sub 1]
4.18.
De conclusie luidt daarom dat de vordering van [eiseres sub 1] tot eerbiediging van haar aandeelhoudersrechten moet worden afgewezen, omdat zij tot op heden haar aandelen in [gedaagde sub 3] niet heeft aangeboden aan [gedaagde sub 1] .
De rechten van [eiseres sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 3]
4.19.
[gedaagde sub 1] c.s. moet de bestuursrol van [eiseres sub 2] respecteren zolang zij die heeft. De vordering van [eiseres sub 1] c.s. op dit punt is echter te ruim en onbepaald om te kunnen toewijzen op straffe van een dwangsom. [eiseres sub 2] krijgt immers van de accountant van [eiseres sub 1] niet alleen concept jaarstukken maar ook grootboekrekeningen. Ook hierbij geldt dat relevante activiteiten niet zozeer plaatsvinden in [gedaagde sub 3] maar in deelnemingen van [gedaagde sub 3] . Het is dus zonder nadere uitwerking niet duidelijk welke informatie en rechten het betreft.
Ten slotte is nog van belang dat de positie van [B (voornaam)] als 50% middellijk aandeelhouder die – noodgedwongen – niet meer bij de dagelijkse gang van zaken in [gedaagde sub 3] is betrokken, vraagt om meer informatie dan normaal gesproken aan een aandeelhouder zou moeten worden gegeven. Dit voor de situatie dat [eiseres sub 2] geen bestuurder zou zijn.
Reconventie
4.20.
In reconventie geldt dat [eiseres sub 1] , naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, inderdaad gehouden is haar aandelen aan te bieden. Toch wordt deze vordering bij gebrek aan spoedeisend belang afgewezen. [gedaagde sub 1] heeft niet toegelicht welk bezwaar er bestaat tegen het voortduren van een – opgeschort – aandeelhouderschap van [eiseres sub 1] , terwijl zij zelf, door die opschorting, eenzijdig besluiten kan nemen en [gedaagde sub 3] kan besturen. De vennootschap kan dus door, ook zonder aanbieding vanuit [eiseres sub 1] . Dat [B (voornaam)] de accountant van [gedaagde sub 3] rechtstreeks heeft benaderd is terecht. [B (voornaam)] heeft daar als (middellijk) bestuurder van [eiseres sub 2] recht op.
Proceskosten
4.21.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres sub 1] in de proceskosten in conventie veroordeeld. De voorzieningenrechter houdt het ervoor dat er in de reconventie geen afzonderlijke proceskosten zijn gemaakt, zodat een proceskostenveroordeling daarin achterwege kan blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. begroot op € 1079 aan salaris voor de advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het gaat om 5,2,;
in reconventie:
5.4.
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.

Voetnoten

1.Het door [gedaagde sub 1] c.s. als productie 4a overgelegde bedrijfsprofiel moet onjuist zijn, nu uit de door beide partijen overgelegde akte van oprichting van [eiseres sub 1] volgt dat [B (voornaam)] juist bij oprichting op 17 februari 2006 benoemd is als bestuurder.
2.In artikel 1.5 daarvan.
3.Hoge Raad, 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, r.o. 5.2.
4.Zie ook Hof Arnhem Leeuwarden in [apotheek] ECLI:NL:GHARL:2018:2640 en Rechtbank Midden-Nederland ECLI:NL:RBMNE:2018:4022
5.In artikel 6 lid 2 van de statuten van de STAK [onderneming 6] zijn die besluiten opgesomd
6.Dat blijkt uit artikel 15 lid 5 van de statuten van [gedaagde sub 3] ; de schorsing geldt ‘