ECLI:NL:RBMNE:2023:682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
9934883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkomingen bij installatie elektrische vloerverwarming

In deze zaak vordert eiseres, een particulier, gedeeltelijke ontbinding van een aannemingsovereenkomst met gedaagde, een besloten vennootschap, wegens tekortkomingen in de installatie van elektrische vloerverwarming in haar appartement. Eiseres heeft in 2017 een opdracht gegeven aan gedaagde om de bestaande gasgestookte cv-installatie te vervangen door elektrische vloerverwarming. Na installatie heeft eiseres herhaaldelijk geklaagd over onvoldoende verwarmingsvermogen, wat resulteerde in een oncomfortabele temperatuur in de woning. Eiseres heeft deskundigen ingeschakeld die bevestigden dat het geïnstalleerde verwarmingsvermogen onvoldoende was om de woning adequaat te verwarmen. Gedaagde heeft de klachten betwist en aangevoerd dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het gebruik van de vloerverwarming en dat er geen tekortkoming is. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet te voldoen aan de waarschuwingsplicht en door gebrekkig werk te leveren. De rechter ontbindt de overeenkomst gedeeltelijk en veroordeelt gedaagde tot terugbetaling van een deel van de aanneemsom, schadevergoeding voor extra gemaakte kosten en de proceskosten. De rechter concludeert dat gedaagde eiseres had moeten waarschuwen voor de risico's van elektrische vloerverwarming in haar specifieke situatie, wat niet is gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9934883 MC EXPL 22-3541 A/45353
Vonnis van 22 februari 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.B. Haverhoek, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Pieters, werkzaam bij Anker Rechtshulp B.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 9 juni 2022;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met een productie;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij e-mail van 27 januari 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat zij voornemens is een bod uit te brengen op een appartement en heeft zij gevraagd of het mogelijk is elektrische vloerverwarming door het gehele appartement aan te leggen, waarbij de huidige cv-installatie verwijderd wordt. [gedaagde] heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd en aangegeven dat het aanleggen van elektrische vloerverwarming mogelijk is.
2.2.
[eiseres] heeft het appartement, met het adres [adres] te [plaats] , vervolgens gekocht.
2.3.
Op 24 mei 2017 heeft [gedaagde] een offerte voor de uit te voeren werkzaamheden uitgebracht. Op 20 juni 2017 is [eiseres] met deze offerte akkoord gegaan. De opdracht omvatte – voor zover in deze procedure relevant – de verwijdering van de bestaande cv-ketel, gasleiding en watervoerende radiatoren, de installatie van een nieuwe groepenkast en het aanleggen van elektrische vloerverwarming in het gehele appartement. [gedaagde] heeft de werkzaamheden in het najaar van 2017 uitgevoerd. Na de aanleg van de elektrische vloerverwarming heeft [eiseres] de vloeren in haar appartement laten egaliseren en de vloer afgewerkt met linoleum.
2.4.
Voor het eerst op 6 december 2017 en tot in 2021 heeft [eiseres] bij [gedaagde] over de elektrische vloerverwarming geklaagd. De klachten komen erop neer dat de vloerverwarming in de wintermaanden niet in staat is haar woning tot een behaaglijke temperatuur te brengen.
2.5.
Op 1 juli 2020 heeft [eiseres] , op advies van [gedaagde] , [gedaagde] de opdracht gegeven drie elektrische radiatoren bij te plaatsen.
2.6.
[eiseres] heeft de heer [A] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de elektrische vloerverwarming. [A] heeft op 27 september 2021 een warmteverliesberekening opgesteld. Daaruit volgt dat er een verwarmingsvermogen van 8.288 Watt (W) benodigd is om de woonkamer en de keuken te kunnen verwarmen.
2.7.
Bij e-mail van 20 oktober 2021 heeft [gedaagde] op de berekening van [A] gereageerd en aangegeven dat daarin een aantal fouten is gemaakt.
2.8. [eiseres] heeft vervolgens het bedrijf [onderneming] de opdracht gegeven een warmteverliesberekening te maken en een onderzoeksrapport op te stellen. Op 3 december 2021 heeft [onderneming] de berekening en het rapport aan [eiseres] toegezonden. Uit de berekening volgt dat er een verwarmingsvermogen 7.341 W benodigd is in de woonkamer en de keuken.
2.9.
Bij e-mail van 18 december 2021 heeft [gedaagde] op de berekening en het rapport van [onderneming] gereageerd en daar een aantal bezwaren tegen aangevoerd.
2.10.
Naar aanleiding van de bezwaren van [gedaagde] heeft [onderneming] een onderzoek in het appartement van [eiseres] uitgevoerd en heeft zij haar warmteverliesberekening en onderzoeksrapport aangepast. Op 2 februari 2022 heeft [onderneming] deze aangepaste stukken aan [eiseres] toegezonden. Uit de aangepaste berekening volgt dat er een verwarmingsvermogen 6.761 W benodigd is in de woonkamer en de keuken. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
‘(…)1. Door middel van een controleberekening vaststellen van het benodigde verwarmingsvermogen.
Door ons is een warmteverliesberekening gemaakt volgens ISSO 51, met ventilatiedebieten conform
het Bouwbesluit 2012. Hierbij is gerekend met een ruimtetemperatuur van 21º
C. Het aangrenzende
trappenhuis is beschouwd als onverwarmde ruimte met een resulterende temperatuur van 6,7°C bij
een buitentemperatuur van -10°C. Het benodigde verwarmingsvermogen bedraagt volgens deze
berekening 6.146 W. Dit vermogen is nog zonder rekening te houden met het warmteverlies naar het
lager gelegen appartement, als gevolg van de verwarming door de vloerverwarming; dit verlies
bedraagt volgens de berekening 615 W. In werkelijkheid is dat niet het geval, waardoor dit
warmteverlies hoger is. Dat betekent dat het te installeren vermogen in de woonkamer 6.761 W
bedraagt.

2.Bepalen van het aanwezige verwarmingsvermogen.

In de woonkamer zijn elektrische vloerverwarmingsmatten van het fabricaat [.] , type [..] opde dekvloer verlegd. Op het legplan van [gedaagde] , d.d. 7-8-2017 is te zien dat het hier gaat om twee
matten met een lengte van 40 meter en breedte 50 cm. Volgens het overzicht "Meetgegevens" is het
verwarmingsvermogen van deze matten 2.500 W/stuk. De foto's en het youtube-filmpje die door mw.
[eiseres] zijn gemaakt, lijken te bevestigen dat de matten volgens het legplan van [gedaagde] zijn
verlegd. In de keuken is een elektrische radiator met een vermogen van 1.000 W geplaatst. Het totaal
geïnstalleerde verwarmingsvermogen bedraagt 6.000 Watt.
Doordat de verdiepingsvloer ongeïsoleerd is, is het warmteverlies naar beneden groter dan de
forfaitaire toeslag van 10% die de warmteverliesberekening berekent. Een eenvoudige
modelberekening laat zien dat het warmteverlies naar beneden ca 30 % kan bedragen. Dat zou
betekenen, dat van de geïnstalleerde 5.000 W vloerverwarmingsvermogen in de woonkamer / keuken,
ca. 3.5000 W ten goede komt van het onderhavige appartement. Samen met de in de keuken
toegevoegde radiator bedraagt het nuttige vermogen in de woonkamer / keuken ca. 4.500 W.

3.Bepalen van de oorzaak dat het niet behaaglijk wordt.

Op het eerste gezicht valt op dat het geïnstalleerde verwarmingsvermogen 6.000 W bedraagt, terwijl
het benodigde verwarmingsvermogen volgens 1SSO 51, 6.761 W bedraagt. Het geïnstalleerde
verwarmingsvermogen is dus te laag. Het nuttige vermogen is lager, zoals hierboven is aangetoond.
Dit speelt een rol bij het langzaam opwarmen van de kamer. Ook speelt dit een rol bij het niet
behaaglijk worden van de woonkamer, maar dit is gedurende het grootste deel van het stookseizoen
niet het geval: Het benodigde vermogen is nodig om de woonkamer op temperatuur te krijgen
wanneer het buiten -10°C is, en de ruimtetemperatuur moet worden verhoogd. Dit is meestal niet
tegelijk het geval, zodat meestal minder verwarmingsvermogen nodig is. Ter verduidelijking: wanneer
het buiten -10°C is, en de temperatuur in de eigen woonkamer wordt constant gehouden op 21 °C, is
het benodigde verwarmingsvermogen in de woonkamer 5.420 W; iets minder dan het geïnstalleerde
vermogen maar iets meer dan het nuttige vermogen. Wanneer het buiten niet meer dan enkele graden
vriest is het voldoende om de gewenste temperatuur te realiseren. De koudeklachten deden zich
echter al in december 2017 voor. Die maand daalde de buitentemperatuur niet onder -3ºC (bron:
historische gegevens KNMI, weerstation De Bilt, december 2017). Er is echter nog een tweede
oorzaak aan te wijzen die voor koudeklachten kan zorgen.
De woning wordt geventileerd door middel van natuurlijke luchttoevoer en mechanische luchtafvoer.
Dat betekent dat de lucht in de ruimte wordt ververst door lucht door ventilatietoevoerroosters direct
van buiten toe te voeren in de ruimte, zonder dat deze eerst wordt verwarmd. Deze koude lucht
stroomt door de roosters naar binnen en stroomt dan, omdat de soortelijke massa van koude lucht
hoger is dan van de warmere lucht in de ruimte, langs het raam naar beneden en dan over de vloer de
kamer in. Daarnaast speelt ook de aanwezigheid van grote glasoppervlakken een rol; ook deze
zorgen voor het lokaal afkoelen van ruimtelucht, waarna deze over de vloer in de woonkamer stroomt.
De eerste warmtebron die de verse koude lucht ontmoet is de vloerverwarming. Het voldoende
verwarmen van de koude verse buitenlucht neemt, wanneer het buiten koud is, een aanzienlijk
vloeroppervlak in beslag. Dit zorgt ervoor dat het in de woonkamer ook bij hogere buitentemperaturen oncomfortabel is; het tocht over de vloer.
In de oorspronkelijke situatie bevond zich onder elk raam en elk ventilatierooster een
verwarmingslichaam; een radiator of convector. Deze zorgden voor warmteafgifte direct onder de
voornaamste koudebronnen, waardoor de koude ventilatielucht en de koudeval langs de grote
glasoppervlakken niet, of minder werd gevoeld.
De extra radiator in de keuken is voorzien van een eigen thermostaat. Dat betekent dat voor het
regelen van de ruimtetemperatuur nu twee regelkringen in dezelfde ruimte aanwezig zijn, die elkaar
onderling beïnvloeden. Dat is een ongewenste situatie. De correcte regelwijze zou zijn dat de
kamerthermostaat zowel de vloerverwarming als de extra radiator aanstuurt.
Volgens [gedaagde] werkt de ventilatie-installatie niet goed; deze zou verkeerd zijn afgesteld. Wij hebben de vereiste ventilatiedebieten ten behoeve van de verkeersruimten bepaald op basis van de
plattegrond van het appartement. Ter plaatse hebben wij de afgezogen luchtdebieten gemeten, terwijl
de driestandenschakelaar van de ventilatorbox in de hoogste stand, stand III stond. De woonkamer l
keuken en de twee slaapkamers hebben een gezamenlijk oppervlak van ca. 108 m2. Volgens het
Bouwbesluit 2003 is het vereiste ventilatiedebiet daarvoor totaal ca. 350 m3/h. Wij hebben de
afgezogen debielen in de keuken, het toilet en de twee badkamers gemeten: 74m3/h, 28 m3/h, 20
m3/h en 20 m3/h. Het totaal afgezogen debiet bedraagt dus 142 m3/h. Dit is minder dan 350 m3/h en
daarom te weinig en voldoet niet aan het Bouwbesluit.
Het betekent echter ook dat de ventilatie-installatie niet op een zodanige wijze verkeerd functioneert
dat dit bijdraagt aan de comfortklachten; daarvoor zou juist teveel ventilatie een (gedeeltelijke)
verklaring zijn geweest.
Naast bovengenoemde twee aspecten, die van invloed zijn op het afgenomen comfort in de
woonkamer, heeft de overstap van gasgestookte verwarming naar elektrische verwarming nog een
nadeel. Elektrische verwarming door middel van weerstandsdraad (zoals in elektrische
vloerverwarming, elektrische radiatoren enzovoort) is aanzienlijk minder doelmatig dan gasgestookte
verwarming. De energie in aardgas wordt in een ketel omgezet in warmte met een rendement van ca.

85 %. Elektrische verwarming zet elektriciteit om in warmte met een rendement van 100 %, maar de

meeste elektriciteit wordt opgewekt uit warmte, met een gemiddeld rendement van 39 — 59 % (NEN
7120, NTA 8800). Dit komt ook tot uiting in de prijs van de warmte in de woning: met een
gasgestookte HR 107 ketel kost die ca. € 27/ GJ. Warmte, opgewekt met elektrische verwarming kost
ca. € 64 /G J (tarief aardgas €0 ,80 /m 3 en elektriciteit €0 ,23 /k Wh).
Een laatste verschijnsel dat bijdraagt tot het tegenvallende comfort is de temperatuurverschillen aan
het vloeroppervlak. De vloerverwarmingsmatten liggen direct onder de harde vloerafwerking, zodat de vloer, waar de matten liggen merkbaar warm wordt, terwijl de stroken tussen de
vloerverwarmingsmatten en de gebieden waar geen matten liggen, zoals voor het aanrecht, koud
blijven, bijna als een vloer zonder vloerverwarming. De vloerverwarmingsmatten hebben een specifiek verwarmingsvermogen van 125 W/m2. Dat zorgt ervoor, dat de vloer, waar verwarmingsmatten liggen, ca. 10 K warmer wordt dan de ruimtetemperatuur. Bij een ruimtetemperatuur van 21°C wordt de vloertemperatuur dan ca. 31°C. Dat is enkele graden warmer dan voor een woonkamer comfortabel wordt geacht (bron: ISSO 49). Het overal naast elkaar voorkomen van vloerzones die onverwarmd zijn en zones die eigenlijk te warm zijn, zorgt ervoor dat de vloerverwarming nadrukkelijk aanwezig is.
De vervanging van de oorspronkelijke gasgestookte verwarming met radiatoren door elektrische
vloerverwarming is gedaan naar aanleiding van de aanvraag van mevrouw [eiseres] . In haar aanvraag werd gevraagd elektrische vloerverwarming aan te leggen.
Gezien het bovenstaande zijn wij van mening dat [gedaagde] mevrouw [eiseres] beter had
kunnen afraden, in plaats van de gevraagde installatie uit te voeren. Uit de ons toegestuurde
correspondentie is ons niet gebleken dat [gedaagde] mevrouw [eiseres] het aanbrengen van
elektrische vloerverwarming heeft afgeraden.
Samengevat zijn de volgende oorzaken gevonden voor het tegenvallende comfort:
  • Het geïnstalleerde vermogen is te laag;
  • Het verwarmingsvermogen is ongelijkmatig verdeeld, wat tot merkbare temperatuurverschillen aan het vloeroppervlak leidt;
  • Er ontstaan tochtklachten;
  • Het opwekrendement neemt af, de energiekosten nemen toe.

(…)’

2.11.
Bij brief van 4 maart 2022 heeft [eiseres] , onder verwijzing naar het laatste rapport van [onderneming] , aan [gedaagde] te kennen gegeven dat zij wenst dat [gedaagde] de oorspronkelijke situatie herstelt, waarbij eventuele schade wordt hersteld. [gedaagde] is een termijn van vijf weken gesteld om te laten weten of zij daartoe zal overgaan.
2.12.
[gedaagde] heeft niet op de brief van 4 maart 2022 gereageerd en is niet tot herstel of schadevergoeding overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. partiële ontbinding van de door partijen op 24 mei 2017 gesloten overeenkomst, namelijk voor zover deze ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische (vloer)verwarming;
II. veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van de door haar ontvangen prestatie welke ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische (vloer)verwarming, zijnde een deel de totale door [eiseres] betaalde aanneemsom, welk deel door [eiseres] is begroot op
€ 14.118,28, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door [eiseres] te maken kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie gelijk aan dan wel vergelijkbaar met de door [gedaagde] verwijderde gasgestookte verwarmingsinstallatie, nader op te maken bij staat;
IV. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de door [eiseres] gemaakte kosten voor het egaliseren en afwerken van de vloer na installatie van de elektrische vloerverwarming, begroot op € 10.993,10, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. vernietiging van de op 1 juli 2020 tussen partijen gesloten overeenkomst tot het bijplaatsen van drie extra elektrische radiatoren;
VI. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.421,75, zijnde het door [eiseres] betaalde bedrag voor het bijplaatsen van drie extra elektrische radiatoren, binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. veroordeling van [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de door [eiseres] gemaakte expertisekosten van € 1.264,45, vermeerderd met de wettelijke rente;
VIII. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten begroot op € 1.005,33 vermeerderd met de wettelijke rente;
IX. veroordeling van [gedaagde] in proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. De door [gedaagde] geïnstalleerde vloerverwarming beschikt over onvoldoende vermogen om de woonkamer en de keuken van het appartement in de wintermaanden tot een behaaglijke temperatuur te brengen en er is sprake is van koudeval/tocht. Het appartement is niet geschikt voor elektrische vloerverwarming. Bovendien is het verwarmingsvermogen ongelijkmatig over de vloer verdeeld, hetgeen tot merkbare temperatuurverschillen leidt, en is het opwekrendement ten opzichte van de gasgestookte installatie verslechterd, waardoor de energiekosten zijn gestegen. [gedaagde] had de aanleg van elektrische vloerverwarming moeten afraden, maar heeft dit nagelaten. Bovendien is het geleverde werk gebrekkig. [gedaagde] schiet door dit alles tekort in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [eiseres] wil de oorspronkelijke situatie met een gasgestookte verwarmingsinstallatie herstellen. Zij vordert daarom ontbinding van de aannemingsovereenkomst, terugbetaling van de aanneemsom en vergoeding van de door haar geleden schade. Deze schade bestaat uit de kosten van de extra elektrische radiatoren, de kosten van het egaliseren en afwerken van de vloer en de kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Ten eerste stelt zij dat de vorderingen van [eiseres] zijn verjaard. Ten tweede voert zij aan dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. [eiseres] heeft [gedaagde] geen advies gevraagd voor het laten aanleggen van de elektrische installatie. De enige wens van [eiseres] was dat er een elektrische vloerverwarming zou worden aangelegd. De door [gedaagde] aangelegde vloerverwarming functioneert en voldoet aan de overeenkomst. De door [eiseres] overgelegde berekeningen van [A] en [onderneming] kloppen om verschillende redenen niet. [gedaagde] heeft zelf een berekening gemaakt, waaruit blijkt dat de vloerverwarming over voldoende vermogen beschikt. Er zijn andere oorzaken aan te wijzen waardoor het appartement in de winterperiode niet warm te krijgen is. Ten eerste is er sprake van tochtproblematiek en de vraag is of de woning wel voldoende is geïsoleerd. Ook is gebleken dat de mechanische ventilatie te veel afzuigt, waardoor er een koude trek ontstaat. Voorts gebruikt [eiseres] de vloerverwarming niet goed; zij ‘stookt’ te weinig en heeft de verwarming niet vaak genoeg aanstaan. Ten slotte geldt dat [eiseres] de woning constant wil verwarmen tot 23 graden Celsius. Op [gedaagde] rustte niet een zo vergaande waarschuwingsplicht dat zij [eiseres] de vloerverwarming had behoren te ontraden. Voor zover er wel sprake zou zijn van een tekortkoming, dan staat het [eiseres] na de oplevering niet meer vrij om bij [gedaagde] te reclameren. De tekortkoming is niet van dien aard dat op grond daarvan het appartement in de oude staat moet worden gebracht. Ook met minder ingrijpende maatregelen kan het probleem worden opgelost, zoals met bijverwarming of isolatiemaatregelen.

4.De beoordeling

I. Bevoegdheid kantonrechter
4.1.
De kantonrechter moet ambtshalve onderzoeken of hij (sectoraal) bevoegd is om deze zaak te behandelen en daarin te beslissen. De vorderingen van [eiseres] overstijgen de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter van € 25.000,00. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen mede betrekking hebben op een consumentenkoopovereenkomst (een zogenaamde aardvordering). [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de tussen partijen gesloten overeenkomst mede als een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden aangemerkt. De overeenkomst is gesloten tussen een aannemer die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een opdrachtgever, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De aard van de overeenkomst is gemengd; er is zowel sprake van koop (groepenkast, onderdelen vloerverwarming) als van aanneming van werk (verwijderen bestaande verwarmingsinstallatie, installatie vloerverwarming). In dat geval wordt de overeenkomst op grond van artikel 7:5 lid 4 BW mede als consumentenkoop aangemerkt. Artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt in dat geval dat de kantonrechter bevoegd is, ongeacht de hoogte van de vordering.
II. Inleiding
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 20 juni 2017 opdracht gegeven om – tegen betaling van een aanneemsom – de bestaande verwarmingsinstallatie in haar appartement te verwijderen en te vervangen door elektrische vloerverwarming. Deze werkzaamheden omvatten het verwijderen van een gasgestookte cv-ketel en watervoerende radiatoren, het leveren en monteren van een nieuwe groepenkast en het leveren en installeren van elektrische vloerverwarming in de gehele woning. Dit maakt dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die (mede) kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW.
4.3.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en – in het verlengde daarvan – de vraag of deze overeenkomst gedeeltelijk ontbonden moet worden en [eiseres] aanspraak kan maken op terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding. De kantonrechter zal deze vragen hierna achtereenvolgens bespreken.
III. Tekortkoming door [gedaagde]
Inleiding
4.4.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Haar belangrijkste stellingen komen erop neer dat 1) de door [gedaagde] geïnstalleerde vloerverwarming over onvoldoende vermogen beschikt om de woonkamer en de keuken van haar appartement in de wintermaanden tot een behaaglijke temperatuur te brengen en 2) dat er sprake is van koudeval/tocht. Het appartement is niet geschikt voor elektrische vloerverwarming. [eiseres] voert ten eerste aan dat [gedaagde] haar het aanleggen van elektrische vloerverwarming had moeten afraden. Hiermee beroept zij zich op de waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW. Ten tweede stelt [eiseres] dat het geleverde werk gebrekkig is.
Het verwarmingsvermogen
4.5.
[eiseres] heeft het bedrijf [onderneming] opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verwarming van haar woning door de nieuw aangelegde elektrische vloerverwarming en beroept zich op de resultaten van dat onderzoek. [onderneming] heeft een zogenaamde warmteverliesberekening gemaakt en een rapport uitgebracht. Uit het (laatste) rapport van [onderneming] van 2 februari 2022 (productie 10 bij dagvaarding) volgt dat het benodigde verwarmingsvermogen van de woonkamer en de keuken 6.761 W bedraagt, waarbij is gerekend met een kamertemperatuur van 21 graden Celsius. Tussen partijen is niet in geschil dat de door [gedaagde] in de woonkamer en keuken geïnstalleerde vloerverwarmingsmatten een verwarmingsvermogen vertegenwoordigen van 5.000 W. Daar komt volgens [onderneming] nog bij dat de verdiepingsvloer van het appartement niet geïsoleerd is, waardoor het warmteverlies van de vloerverwarming 30% kan bedragen. In dat geval bedraagt het nuttig verwarmingsvermogen van de vloerverwarming slechts 3.500 W. De conclusie van [eiseres] is dat er een tekort aan verwarmingsvermogen bestaat, hetgeen als eerste oorzaak kan worden aangewezen van het niet op temperatuur kunnen krijgen van de woonkamer/keuken.
4.6.
[gedaagde] is het op een aantal punten niet eens met de berekeningen van [A] en [onderneming] . De kantonrechter zal haar bezwaren hieronder bespreken. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat uitgegaan wordt van het laatste rapport van [onderneming] , te weten het rapport van 2 februari 2022. Veel van de bezwaren van [gedaagde] zijn in dit rapport reeds verwerkt. Dat wordt hierna toegelicht. Verder wijst de kantonrechter erop dat ook volgens de eigen berekening van [gedaagde] het geïnstalleerde verwarmingsvermogen lager is dan het benodigde verwarmingsvermogen. [gedaagde] heeft bij e-mail van 18 december 2021 (productie 9 bij dagvaarding) de door haar gemaakte warmteverliesberekening aan [eiseres] toegezonden, waarbij volgens haar rekening is gehouden met de juiste uitgangspunten. Deze berekening komt volgens [gedaagde] uit op een benodigd verwarmingsvermogen van 5.918 W, terwijl het geïnstalleerde verwarmingsvermogen van de vloerverwarming slechts 5.000 W bedraagt (en het nuttig verwarmingsvermogen volgens [onderneming] slechts 3.500 W bedraagt).
4.7.
[gedaagde] stelt ten eerste dat [onderneming] uitgaat van een te groot te verwarmen vloeroppervlak, namelijk 75 m2 in plaats van 68 m2. Deze stelling van [gedaagde] klopt niet (meer). [onderneming] is in haar berekening van 3 december 2021 (productie 7 bij dagvaarding) op pagina 4/14 aanvankelijk inderdaad uitgegaan van een oppervlakte van 75,2 m2. Naar aanleiding van bezwaren van [gedaagde] heeft [onderneming] haar berekening aangepast. In de berekening van 2 februari 2022 is op pagina 4/14 rekening gehouden met een oppervlakte van 70,9 m2. Er bestaat nog steeds een klein verschil met de door [gedaagde] genoemde oppervlakte, maar zij heeft niet onderbouwd waarom de door [onderneming] gehanteerde oppervlakte onjuist is en welke gevolgen dit heeft voor de warmteverliesberekening, zodat de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
4.8.
Ten tweede voert [gedaagde] aan dat [onderneming] bij de berekening van het benodigde verwarmingsvermogen ten onrechte een toeslag van 2.368 W heeft toegepast wegens warmteafgifte naar een kruipruimte of fundering. Deze toeslag geldt alleen voor vertrekken op de begane grond, aldus [gedaagde] . Ook deze stelling is niet meer actueel. [gedaagde] haalt deze informatie uit de berekening van [A] van 27 september 2021 (productie 4 bij dagvaarding). Hierin is op pagina 3/9 inderdaad een warmteafgifte van vloerverwarming naar bodem/kruipruimte van 2.368 W opgenomen. Uitgegaan wordt echter van het rapport van [onderneming] van 2 februari 2022. Daarin is op pagina 5/14 een warmteafgifte van vloerverwarming naar kruipruimte/grond/aangrenzend gebouw van 615 W opgenomen. [gedaagde] heeft hier geen bezwaren tegen aangevoerd.
4.9.
Vervolgens heeft [gedaagde] aangevoerd dat er in de berekening van [onderneming] wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een appartement boven het appartement van [eiseres] . Dit klopt volgens [gedaagde] niet, omdat zich boven het appartement van [eiseres] een geïsoleerd plat dak bevindt. Ook dit bezwaar gaat niet (meer) op. In de warmteverliesberekening van [onderneming] van 3 december 2021 is op pagina 11/14 inderdaad geen rekening gehouden met het platte dak. Naar aanleiding van de bezwaren van [gedaagde] heeft [onderneming] haar berekening aangepast. In de nieuwe berekening van 2 februari 2022 is op pagina 11/14 wel rekening gehouden met het platte dak met een Rc-waarde (isolatiewaarde) van 3 m2K/W.
4.10.
Ten vierde heeft [gedaagde] gesteld dat de berekening van [onderneming] niet klopt omdat deze is gebaseerd op toepassing van het Bouwbesluit 2012 in plaats van het Bouwbesluit 2000. [gedaagde] heeft dit verweer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Door haar is niet toegelicht welk effect de toepassing van het Bouwbesluit uit 2012 in plaats van het Bouwbesluit uit 2000 heeft op de berekening van het benodigde verwarmingsvermogen. Dit had wel op haar weg gelegen. Ook is niet duidelijk welk Bouwbesluit [gedaagde] aan haar eigen berekening ten grondslag heeft gelegd. Voor zover dit het Bouwbesluit uit 2000 is, dan geldt dat ook bij toepassing van dit oudere Bouwbesluit in de berekening van [gedaagde] er te weinig verwarmingsvermogen is geïnstalleerd.
4.11.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [onderneming] bij de warmteverliesberekening de te strenge ISSO 51-norm heeft toegepast. [gedaagde] heeft ook dit verweer onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft gesteld dat de ISSO 51-norm de standaardnorm is bij warmteverliesberekeningen en ook wordt toegepast in de Woningborg garantie- en waarborgregeling. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om te onderbouwen waarom deze norm niet voldoet, welke norm dan wel toegepast had moeten worden en welk effect dit zou hebben op de berekening van het benodigde warmtevermogen. [gedaagde] is in zijn eigen berekening ook uitgegaan van de ISSO 51-norm en heeft geen contra-expertise ingebracht, zodat daaraan geen aanwijzingen kunnen worden ontleend. De enkele stelling dat de ISSO 51-norm uitgaat van een buitentemperatuur van -10 graden Celsius, hetgeen volgens [gedaagde] in Nederland zelden voorkomt, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [onderneming] deze norm ten onrechte heeft toegepast en haar berekening niet klopt.
4.12.
[gedaagde] stelt voorts dat [onderneming] bij het bepalen van het warmteverlies via de vloer heeft gerekend met een dikte van 25 cm vloerbeton en daarbij de dekvloer van 5 cm heeft weggelaten. Ook voor dit verweer geldt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd welk effect dit volgens haar op de warmteverliesberekening heeft, is niet duidelijk welke vloerdikte [gedaagde] in haar eigen berekening heeft toegepast en heeft zij geen contra-expertise ingebracht. De kantonrechter gaat hier daarom aan voorbij.
4.13.
[gedaagde] heeft zich ook op het standpunt gesteld dat [eiseres] de vloerverwarming niet goed gebruikt en te weinig ‘stookt’. Deze stelling doet echter – wat daar verder ook van zij – niet af aan de conclusie dat te weinig verwarmingsvermogen is geïnstalleerd. Dit betekent dat, ook bij een juist gebruik van de vloerverwarming, de woning onder bepaalde omstandigheden niet goed verwarmd kan worden.
4.14.
Ten slotte wordt de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] de woning constant wil verwarmen tot 23 graden Celsius verworpen. Voor zover dit al zo zou zijn, hetgeen [eiseres] uitdrukkelijk heeft betwist, dan doet dit niet af aan het feit dat er, rekening houdend met een binnentemperatuur van 21 graden Celsius, volgens de berekening van [onderneming] onvoldoende verwarmingsvermogen is geïnstalleerd.
4.15.
De conclusie is dat de kantonrechter het rapport van [onderneming] volgt, zodat vast staat dat het door [gedaagde] in het appartement geïnstalleerde (feitelijk en nuttig) verwarmingsvermogen lager ligt dan het benodigde verwarmingsvermogen.
Koudeval/tocht
4.16.
Een tweede oorzaak voor de koudeklachten van [eiseres] is volgens het rapport van [onderneming] gelegen in de natuurlijke luchttoevoer in het appartement. De lucht in het appartement wordt ververst door middel van luchttoevoer door ventilatieroosters. Deze lucht komt direct van buiten en wordt niet eerst verwarmd. De koude lucht stroomt langs de ramen naar beneden en komt vervolgens over de vloer de kamer in. Daar ontmoet de lucht de vloerverwarming. Het verwarmen van koude, verse lucht van buiten neemt een aanzienlijk deel van het vermogen van de vloerverwarming in beslag. Dit zorgt ervoor dat het in de woonkamer, ook bij hogere buitentemperaturen, oncomfortabel is; het tocht over vloer. In de oorspronkelijke situatie bevond zich onder elk raam en elk ventilatierooster een verwarmingslichaam (radiatoren). Deze zorgden voor warmteafgifte direct onder de voornaamste koudebronnen, waardoor de koude ventilatielucht en de koudeval langs de ramen niet, of minder goed werd gevoeld. Door de verwijdering van de radiatoren is het dus gaan tochten, aldus [onderneming] .
4.17.
[gedaagde] heeft dit alles niet weersproken. Zij heeft wel aangevoerd dat haar is gebleken dat de mechanische ventilatie in de woning van [eiseres] te veel afzuigt, waardoor er een koude trek ontstaat. De kantonrechter verwerpt dit verweer. In het rapport van [onderneming] van 2 februari 2022 is dit standpunt van [gedaagde] besproken. [onderneming] heeft ter plaatse de afgezogen lucht gemeten terwijl de ventilatorbox in de hoogste stand stond. De totaal afgezogen lucht bedroeg daarbij 142 m3 per uur, terwijl volgens het Bouwbesluit 2003 de vereiste hoeveelheid 350 m3 per uur bedraagt. Er wordt dus juist te weinig lucht afgezogen, zodat dit niet kan bijdragen aan de door [eiseres] ervaren koudeklachten. [gedaagde] heeft deze conclusies van [onderneming] niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat.
Waarschuwingsplicht
4.18.
[eiseres] doet primair een beroep op de waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW. Daarin is opgenomen dat de aannemer bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht, voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen.
4.19.
[eiseres] heeft [gedaagde] gevraagd of het mogelijk is om in het appartement elektrische vloerverwarming te installeren, waarbij de bestaande cv-installatie verwijderd wordt. [gedaagde] heeft bevestigd dat dit mogelijk is. Vervolgens heeft [eiseres] het appartement aangekocht en heeft zij [gedaagde] opdracht gegeven de werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter is van oordeel dat er ter zake het vervangen van de gasgestookte verwarmingsinstallatie door deze specifieke elektrische vloerverwarming op [gedaagde] een waarschuwingsplicht rustte. Van [gedaagde] mag, als ter zake deskundig op dit gebied, verwacht worden dat zij voorafgaand aan het aanvaarden en uitvoeren van de opdracht een warmteverliesberekening maakt om na te gaan of deze specifieke woning met deze specifieke verwarmingsvorm voldoende verwarmd kan worden. Niet gebleken is dat zij dit heeft gedaan. Vervolgens had [gedaagde] [eiseres] ervoor moeten waarschuwen dat deze specifieke elektrische vloerverwarming als hoofdverwarming over onvoldoende verwarmingsvermogen beschikte om het appartement ook in de wintermaanden tot een acceptabele temperatuur te verwarmen. Voorts mag van [gedaagde] verwacht worden dat zij nagaat welke gevolgen het verwijderen van de bestaande radiatoren onder de ventilatieroosters voor de warmte(beleving) in de woning heeft en [eiseres] er vervolgens voor waarschuwt dat dit zou kunnen leiden tot koudeval/tocht. Het voorgaande strookt met de conclusie uit het rapport van [onderneming] , inhoudende dat [gedaagde] [eiseres] had moeten afraden de gevraagde installatie uit te voeren. Dat [eiseres] niet om advies heeft gevraagd over de elektrische installatie doet, wat daar verder ook van zij, niet af aan de waarschuwingsplicht van [gedaagde] .
4.20.
Niet gebleken is dat [gedaagde] aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan. Hierdoor is [eiseres] de kans ontnomen om voor een andere verwarmingsoplossing te kiezen of de opdracht niet te verstrekken. [gedaagde] kan zich niet verweren met de stelling dat zij niet verantwoordelijk is voor de staat en de isolatiewaarde van het appartement. De op haar rustende waarschuwingsplicht impliceert immers dat [gedaagde] zich op de hoogte stelt van de staat en de isolatiewaarde van het appartement en met inachtneming daarvan [eiseres] informeert over de mogelijkheden van elektrische vloerverwarming.
Gebrekkig werk
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat het door [gedaagde] geleverde werk ook gebrekkig is. Feit is dat [gedaagde] de elektrische vloerverwarming als hoofdverwarming heeft geïnstalleerd. [eiseres] mag van een hoofdverwarming verwachten dat deze – zonder aanvullende voorzieningen – over voldoende vermogen beschikt om haar woning te verwarmen. Dit is niet het geval, zodat [gedaagde] ook in dit opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst
Conclusie tekortkoming
4.22.
De waarschuwingsplicht bestaat als zelfstandige verplichting tegenover [eiseres] . Door het niet voldoen aan de waarschuwingsplicht (die wettelijk uit de aannemingsovereenkomst voortvloeit) is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst (Hof Arnhem Leeuwarden 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:550). Daarnaast is [gedaagde] tekortgeschoten door gebrekkig werk te leveren. Omdat hierna blijkt dat de schending van de waarschuwingsplicht de vorderingen van [eiseres] reeds kunnen dragen, behoeft de verdeling van het verwarmingsvermogen en het opwekrendement van de verwarming geen verdere bespreking.
IV. Ontbinding en schadevergoeding
Inleiding
4.23.
[eiseres] wil de oorspronkelijke situatie herstellen, waarin de woning met een gasgestookte installatie werd verwarmd. Om dat te bereiken, heeft zij ten eerste de gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst gevorderd, namelijk voor zover deze ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische vloerverwarming. In het verlengde daarvan vordert zij terugbetaling van de aanneemsom. Daarnaast vordert zij als schadevergoeding de kosten van de extra drie geplaatste radiatoren, de kosten van het egaliseren en afwerken van de vloer en de kosten van het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie.
Minder ingrijpende maatregelen
4.24.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er minder ingrijpende en minder kostbare oplossingen beschikbaar zijn, zoals bijverwarming of isolatiemaatregelen. Bij een volledig herstel van de verwarmingsinstallatie in de oorspronkelijke situatie wordt zij (financieel) onevenredig zwaar belast. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zich hiermee allereerst op het standpunt stelt dat de (gedeeltelijke) ontbinding van de aannemingsovereenkomst met haar gevolgen (waaronder terugbetaling van de aanneemsom) niet gerechtvaardigd is, en er voorts aanleiding bestaat om de gevorderde schadevergoeding slechts gedeeltelijk toe te wijzen, namelijk tot maximaal de kosten van de minder kostbare alternatieven.
4.25.
De kantonrechter overweegt als volgt. Aannemelijk is dat, als [gedaagde] [eiseres] had gewaarschuwd, zij deze waarschuwing niet in de wind zou hebben geslagen en de elektrische vloerverwarming niet had laten installeren. In dat licht bezien kan van [eiseres] niet verlangd worden dat zij de elektrische vloerverwarming, die zonder het treffen van aanvullende maatregelen over onvoldoende vermogen beschikt om haar woning te verwarmen, blijft gebruiken. Ook kan niet van haar worden verlangd dat zij overgaat tot het treffen van maatregelen om de woning in combinatie met de elektrische vloerverwarming toch voldoende warm te krijgen, bijvoorbeeld door de installatie van extra elektrische radiatoren en/of het aanbrengen van extra isolatie. Aan [eiseres] worden dan immers – als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde] – voorzieningen opgedrongen die zij nooit voor ogen heeft gehad en die extra elektriciteit verbruiken. Dat [eiseres] aan [gedaagde] heeft gemaild dat zij ook akkoord zou kunnen gaan met een alternatief, is onvoldoende voor [gedaagde] om daaraan redelijkerwijs het vertrouwen te mogen ontlenen dat [eiseres] haar vorderingen (deels) prijs zou geven.
4.26.
De conclusie is dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om de gevolgen voor [gedaagde] en de beschikbaarheid van alternatieve oplossingen in het nadeel van [eiseres] mee te wegen bij de vraag of de ontbindings- en schadevergoedingsvorderingen toewijsbaar zijn.
Ontbinding
4.27.
Nakoming van de waarschuwingsplicht is – achteraf – blijvend onmogelijk. Verzuim is daarom niet nodig om tot ontbinding van de overeenkomst over te kunnen gaan. De kantonrechter is van oordeel dat de schending van de waarschuwingsplicht door [gedaagde] een voldoende ernstige tekortkoming oplevert om tot gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst over te gaan, namelijk voor zover deze ziet op het vervangen van de gasgestookte cv-installatie door de elektrische vloerverwarming. De gevorderde ontbinding zal daarom worden uitgesproken.
4.28.
Op grond van artikel 6:271 BW worden partijen door de ontbinding bevrijd van hun daardoor getroffen verbintenissen. De prestaties die al zijn verricht, moeten over en weer ongedaan gemaakt worden.
4.29.
Voor [gedaagde] ontstaat de verbintenis om de aanneemsom aan [eiseres] terug te betalen. Volgens [eiseres] bedraagt deze aanneemsom € 14.118,28 inclusief btw. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten van het verwijderen van de bestaande gasgestookte installatie (€ 1.006,72), aanleg elektra installatie naar rato (€ 2.420,00) en de aanleg van de vloerverwarming (€ 10.691,56). [gedaagde] heeft aangevoerd dat de aanneemsom voor deze werkzaamheden slechts € 8.836,00 bedraagt. Uit haar offerte (productie 1 bij dagvaarding) blijkt echter dat dit bedrag slechts ziet op de prijs (exclusief btw) van de levering en het installeren van de vloerverwarming. De kosten van het verwijderen van de bestaande cv-installatie van € 1.006,72 komen daar nog bij. Ook de kosten van de elektra-installatie komen daar nog bij, voor zover deze samenhangen met de vloerverwarming. De kantonrechter begrijpt dat deze kosten zien op het installeren van een nieuwe groepenkast. Volgens [eiseres] gaat daar een bedrag van € 2.420,00 mee gemoeid. Zij heeft echter niet onderbouwd hoe dit bedrag is opgebouwd. Bovendien noemt zij in de dagvaarding onder 15 een bedrag van € 900,00 als zijnde de kosten voor de elektra-installatie. De kantonrechter gaat daarom uit van dit lagere bedrag. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 12.598,28 inclusief btw aan [eiseres] terug te betalen.
4.30.
Voor [eiseres] ontstaat de verbintenis om de door [gedaagde] verrichte prestatie ongedaan te maken. De kantonrechter is met [eiseres] van oordeel dat dit een prestatie is die naar haar aard niet ongedaan gemaakt kan worden. In dat geval bepaalt artikel 6:272 lid 1 BW dat voor de ongedaanmakingsverbintenis een waardevergoeding in de plaats treedt. Heeft de prestatie echter niet aan de verbintenis beantwoord, hetgeen in deze zaak het geval is, dan wordt deze vergoeding beperkt tot de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (artikel 6:272 lid 2 BW). Volgens [eiseres] moet deze waarde worden vastgesteld op nihil. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. De kantonrechter is het met [eiseres] eens. De elektrische vloerverwarming is niet in staat haar woning onder alle omstandigheden volledig te verwarmen. [eiseres] wil daarom – terecht – de gasgestookte verwarmingsinstallatie terugbrengen. Aan de elektrische vloerverwarming heeft zij daarom niets. Deze vertegenwoordigt voor haar geen waarde. Als [eiseres] voor het door [gedaagde] verrichte werk een vergoeding aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn, dan zou [eiseres] in een nadeligere positie terechtkomen dan wanneer partijen geen overeenkomst met elkaar zouden zijn aangegaan. Dat mag niet het gevolg van de ontbinding zijn. De door [eiseres] te betalen waardevergoeding wordt daarom vastgesteld op nihil.
Schadevergoeding
4.31.
Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en nakoming van de waarschuwingsplicht blijvend onmogelijk is, is zij op grond van artikel 6:74 BW verplicht de schade te vergoeden die [eiseres] daardoor lijdt.
4.32.
[eiseres] heeft, op advies van [gedaagde] , opdracht gegeven om drie extra elektrische radiatoren in het appartement te plaatsen om de woning aanvullend te kunnen verwarmen. De kosten daarvan bedroegen € 1.421,75. [eiseres] wil deze kosten terugbetaald zien. Ook vordert zij de kosten van het egaliseren en afwerken van de vloeren na het installeren van de vloerverwarming. Dat gaat om een bedrag van € 10.993,10.
4.33.
Hiervoor is overwogen dat, als [gedaagde] aan haar waarschuwingsplicht had voldaan, aannemelijk is dat [eiseres] de opdracht niet zou hebben verstrekt. In dat geval had zij ook geen extra radiatoren hoeven te laten plaatsen en had zij haar vloer niet hoeven te laten egaliseren en afwerken. De kosten hiervan kunnen daarom als schade worden aangemerkt, waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde schade. De kantonrechter zal deze vorderingen daarom toewijzen. Ten aanzien van de kosten van de radiatoren doet de kantonrechter dit onder aanvulling van rechtsgronden, nu [eiseres] aan deze vordering vernietiging van de overeenkomst (tot installatie van de radiatoren) wegens dwaling ten grondslag heeft gelegd. Aan de vernietiging van de overeenkomst komt de kantonrechter niet toe. De vordering onder V. wordt daarom afgewezen.
4.34.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente over deze twee schadeposten, zodat dit wordt toegewezen.
4.35.
Ten slotte vordert [eiseres] de kosten van het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie, nader op te maken bij staat. Hiervoor is overwogen dat niet van [eiseres] kan worden verlangd worden dat zij blijft zitten met de elektrische vloerverwarming en dat haar wens om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie gerechtvaardigd is. Dit houdt in dat er een gasgestookte cv-ketel en watervoerende radiatoren worden geplaatst. Voor de hiermee gepaard gaande kosten (schade) is [gedaagde] aansprakelijk. De mogelijkheid dat in dit opzicht schade is of zal worden geleden, is daarmee aannemelijk, zodat de vordering tot betaling van deze schade, conform het verzoek van [eiseres] , wordt verwezen naar de schadestaatprocedure. Het verweer van [gedaagde] dat de bestaande cv-installatie al volledig afgeschreven was, moet in die procedure besproken worden.
V. Overige verweren
4.36.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de vorderingen van [eiseres] zijn verjaard. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] haar pas op 9 juni 2022 gedagvaard; ongeveer 4,5 jaar nadat zij voor het eerst stelt gereclameerd te hebben. Dit is te laat, nu een verjaringstermijn van twee jaar geldt.
4.37.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] meent dat de korte verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW van toepassing is. Daarin is bepaalt dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever daarover heeft geklaagd. [eiseres] heeft zich primair echter niet op een gebrek in het opgeleverde werk beroepen, maar op de schending door [gedaagde] van de op haar rustende waarschuwingsplicht. Hiervoor is gebleken dat dit beroep van [eiseres] slaagt en haar vorderingen kunnen dragen. In dat geval is de verjaringstermijn van artikel 7:761 BW niet van toepassing, maar wordt teruggevallen op de algemene verjaringsregels uit boek 3 BW. In artikel 3:311 lid 1 BW is bepaald dat een vordering tot ontbinding van een overeenkomst op grond van een tekortkoming in de nakoming daarvan verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden. In artikel 3:310 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Nu [gedaagde] stelt dat [eiseres] 4,5 jaar na haar eerste klacht tot dagvaarding is overgegaan, zijn deze verjaringstermijnen niet verstreken. Het verjaringsverweer van [gedaagde] wordt verworpen.
4.38.
[gedaagde] beroept zich daarnaast, zo begrijpt de kantonrechter, op artikel 7:758 lid 3 BW. Daaruit volgt dat de aannemer niet aansprakelijk is voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering had moeten ontdekken. Dit artikel is van toepassing in de situatie waarin het werk een gebrek vertoont. In dit geval zijn de vorderingen van [eiseres] echter reeds toewijsbaar op de primair door haar aangedragen grondslag; schending van de waarschuwingsplicht. Dit artikellid staat aan toewijzing van de vorderingen daarom niet in de weg.
VI. Expertisekosten, incassokosten en proceskosten
4.39.
[eiseres] vordert een bedrag van € 1.264,45 ter zake de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige [onderneming] . Het gaat hierbij om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde] heeft tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd. [eiseres] heeft [gedaagde] meerdere malen geconfronteerd met het feit dat zij haar woning niet warm krijgt. [gedaagde] heeft als reactie daarop de koudeklachten steeds toegeschreven aan omstandigheden die in de sfeer van [eiseres] zouden liggen, zoals de isolatiewaarde van de woning, tocht, gebreken aan de mechanische ventilatie en een verkeerd gebruik van de vloerverwarming. In dit licht valt goed te begrijpen dat [eiseres] een deskundige opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van een onderzoek naar de verwarming van haar woning. De omvang van de gemaakte kosten komt de kantonrechter ook redelijk voor. De vordering wordt daarom toegewezen.
4.40.
De wettelijke rente over de expertisekosten is niet betwist en wordt toegewezen.
4.41.
[eiseres] heeft een bedrag van € 1.005,33 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vorderingen van [eiseres] hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. Dat er door [eiseres] in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, heeft zij voldoende onderbouwd. De hoogte van het gevorderde bedrag komt overeen met de in het Besluit genoemde tarieven, welke worden geacht redelijk te zijn. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen.
4.42.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] deze kosten daadwerkelijk al aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
4.43.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
1.058,00(2 punten x tarief € 529,00)
Totaal € 1.882,18
4.44.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen op 20 juni 2017 gesloten overeenkomst gedeeltelijk, voor zover deze ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische vloerverwarming;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
  • € 12.598,28, zijnde een deel van de door [eiseres] aan [gedaagde] betaalde aanneemsom;
  • € 1.421,75, zijnde het door [eiseres] betaalde bedrag voor het bijplaatsen van drie extra elektrische radiatoren;
  • € 10.993,10, zijnde de door [eiseres] gemaakte kosten voor het egaliseren en afwerken van de vloer;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemde drie bedragen vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de voldoening;
  • € 1.264,45 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 juni 2022 tot de voldoening;
  • € 1.005,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de door [eiseres] te maken kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie gelijk aan dan wel vergelijkbaar met de door [gedaagde] verwijderde gasgestookte verwarmingsinstallatie, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.882,18, waarin begrepen € 1.058,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.