ECLI:NL:RBMNE:2023:6898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/2686
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door de gemeente Utrecht. Eiseres, die sinds 19 juli 2016 onder bewind staat, heeft op 26 september 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van haar nieuwe woning, na een verhuizing van een sociale zorgwoning. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van het beleid van de gemeente, dat bijzondere bijstand alleen verleent aan specifieke doelgroepen. Eiseres stelde dat haar individuele omstandigheden haar gelijkstelden aan deze doelgroepen, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente het beleid correct had toegepast en dat er geen aanleiding was om van het beleid af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres terecht was afgewezen, omdat zij niet tot de genoemde doelgroepen behoorde en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[bewindvoerder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] (de onderbewindgestelde), uit [kantoorplaats] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Journée).

Wat is er – in een notendop – gebeurd?

Eiseres staat sinds 19 juli 2016 onder bewind, eerst bij [voormalige bewindvoerder] BV en per 5 september 2022 bij bewindvoerder voornoemd. Eiseres is op 25 augustus 2022 verhuisd van een sociale zorgwoning in [plaats] naar een woning in [woonplaats] . Zij heeft hiervoor op 16 augustus 2022 van [voormalige bewindvoerder] BV een geldlening van € 2.000,- ontvangen, bij wijze van voorschot op de bijzondere bijstand [1] voor de kosten van de woninginrichting. Op 26 september 2022 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van haar nieuwe woning, specifiek voor de kosten van een koelkast, fornuis, vloerbedekking, eierkoker, gordijnrails en gordijnhaken.
In het besluit van 13 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten voor woninginrichting afgewezen, omdat geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor een schuld [2] .
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder ziet op grond van de Pw geen ruimte om bijzondere bijstand te verlenen. En verweerder ziet ook geen aanknopingspunt om op grond van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (hierna: het beleid) buiten de Pw om alsnog bijzondere bijstand te verlenen. Daarvoor ontbreekt voor verweerder ook concrete informatie van eiseres over de precieze kosten en betalingen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar bewindvoerder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Wat oordeelt de rechtbank?
1. De rechtbank stelt eerst vast dat eiseres niet heeft weersproken dat de gevraagde bijzondere bijstand op grond van de Pw [3] niet verleend kan worden.
2. Eiseres heeft in beroep verzocht om haar (coulance halve) op grond van het beleid bijzondere bijstand om niet toe te kennen voor de inrichtingskosten. Volgens eiseres kan zij vanwege haar individuele omstandigheden worden gelijkgesteld met een persoon behorend tot één van de doelgroepen van het beleid [4] . Eiseres heeft daarbij gewezen om de omstandigheid dat zij door haar verhuizing een sociale zorgwoning in [plaats] heeft achtergelaten voor mensen die zorg nodig hebben. Eiseres heeft geen goederen of middelen gehad om de nieuwe woning in te richten en door een schuldensituatie heeft zij ook niet kunnen reserveren. Haar voormalige bewindvoerder [voormalige bewindvoerder] BV heeft, ondanks eerdere beloftes, verzuimd om tijdig bijzondere bijstand aan te vragen. De geldlening van € 2.000,- van [voormalige bewindvoerder] BV is niet voldoende geweest voor de inrichtingskosten. Voor wat betreft de duurzame gebruiksgoederen (een koelkast en een fornuis) heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 16 van het beleid.
3. De rechtbank moet beoordelen of eiseres aanspraak heeft op bijzondere bijstand op grond van het door verweerder gehanteerde beleid. Volgens dit beleid van verweerder kan voor woninginrichtingskosten buiten de grenzen van de Pw bijzondere bijstand worden verleend, als de aanvrager valt onder één van de doelgroepen die zijn genoemd in het beleid [5] . De rechtbank merkt dit aan als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep [6] , moet buitenwettelijk begunstigend beleid door de rechtbank terughoudend getoetst worden. Dit houdt in dat de rechtbank het bestaan en de inhoud van dit beleid als een gegeven aanvaardt en alleen mag toetsen of verweerder het beleid consistent heeft toegepast.
4. Vaststaat dat eiseres niet behoort tot één van de groepen die is genoemd in artikel 17, eerste lid, onder a en tot en met f, van het beleid. In de door eiseres genoemde individuele omstandigheden heeft verweerder ook geen aanknopingspunt gezien om eiseres gelijk te stellen met een persoon behorend tot één van die doelgroepen [7] . Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat artikel 17 in het beleid bedoeld is voor personen die zonder enige inboedel, bijvoorbeeld vanuit een inrichting, weer in een woning gaan wonen en dat de situatie van eiseres daarmee niet vergelijkbaar is. Verweerder heeft ook toegelicht dat dit artikel alleen bedoeld is voor de noodzakelijke kosten van woninginrichting, zoals vloerbedekking, maar dat de kosten voor een eierkoker, gordijnrails en gordijnhaken daar niet onder vallen. Het is verweerder ook onduidelijk hoeveel eiseres heeft betaald voor de vloerbedekking en wanneer. Ook de duurzame gebruiksgoederen, een fornuis en een koelkast, komen niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking, aangezien eiseres had kunnen reserveren hiervoor. Dat de (gestelde) nalatigheid van de voormalig bewindvoerder heeft gemaakt dat eiseres in deze situatie terecht is gekomen, hoe spijtig dan ook, is voor verweerder geen aanleiding om het beleid op haar van toepassing te achten. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres met deze motivering op grond van zijn beleid mocht afwijzen.
5. Het beroep van eiseres op de door haar gestelde bijzondere individuele omstandigheden betekent niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. Verweerder heeft een bestuurlijke keuze gemaakt bij het maken van het buitenwettelijk begunstigend beleid en de rechtbank moet deze keuze respecteren. Het beleid van verweerder voorziet niet in de mogelijkheid om op grond van bijzondere individuele omstandigheden van het beleid af te wijken. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres daarom ook op basis van het buitenwettelijk begunstigend beleid terecht afgewezen.
6. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 november 2023.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw)
2.Artikel 13, eerste lid en onder g, van de Pw
3.Artikel 35, eerste lid, van de Pw en artikel 13, eerste lid en onder g van de Pw
4.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van het beleid
5.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a tot en met g, van het beleid
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047, rechtsoverweging 7.12.1
7.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van het beleid