ECLI:NL:RBMNE:2023:6958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/1505
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG en verzoek om heropening afgewezen

In deze zaak heeft eiser op 18 augustus 2022 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren om inzage in zijn persoonsgegevens, zoals bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Na het indienen van een beroep op 11 april 2023 tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft het college op 25 april 2023 alsnog beslist op het verzoek van eiser en kopieën van de verwerkte persoonsgegevens verstrekt. Eiser was echter niet tevreden met deze beslissing en heeft aanvullende gronden van beroep ingediend. Tijdens de zitting op 2 november 2023 was eiser niet aanwezig, waardoor de rechtbank zelf de gronden van beroep moest duiden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college volledig heeft beslist op het verzoek van eiser en dat er geen aanleiding is voor een verhoging van de dwangsom. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat het college onvolledig op zijn verzoek heeft gereageerd. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. Het verzoek om heropening van het onderzoek is afgewezen, omdat de ingediende stukken geen betrekking hadden op het inzageverzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn op 14 december 2023, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, het college
(gemachtigden: L. de Waal en Y. van der Klaauw).

Procesverloop

Eiser heeft het college op 18 augustus 2022 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens.
Op 11 april 2023 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door eiser ingediende verzoek.
Met het besluit van 25 april 2023 (bestreden besluit) heeft het college beslist op het verzoek van eiser en kopieën overgelegd van persoonsgegevens die verwerkt zijn. In een afzonderlijke besluit van dezelfde datum is aan eiser een dwangsom toegekend.
Op 4 juni 2023 heeft eiser laten weten het niet eens te zijn met het bestreden besluit en heeft hij diverse producties overgelegd.
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 november 2023. Hierbij waren aanwezig de gemachtigden van het college.
De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft een verzoek om heropening ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek van eiser
1. Eiser heeft op 18 augustus 2022 een verzoek tot inzage in zijn persoonsgegevens ingediend bij het college, op grond van de artikelen 12 en 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser verzoekt om inzage in specifiek de volgende persoonsgegevens:
1. Gegevens uit het basisregistratie register;
2. Gegevens verwerkt bij Sociaal Domein;
3. WMO: Zorgmeldingen, werkoverleggen, rapportages
Werk en Inkomen: rapportages en werkoverleggen aanhankelijk aan besluiten.
Daarnaast verzoekt eiser om gegevensuitwisseling tussen de gemeente en de wijkagent respectievelijk de politie, en wil hij weten of er werkoverleggen hebben plaatsgevonden, al dan niet met de GGD. Eiser wil graag inzage in deze gegevens, maar hij weet niet bij welke afdelingen dit geweest zou zijn.
Verder verzoekt eiser of het college hem het volgende wil laten weten:
“• Wat het doel is van het gebruik van mijn gegevens.
• Aan wie u de gegevens eventueel heeft verstrekt.
• Welke passende waarborgen voor doorgifte u heeft getroffen als u deze gegevens heeft
• doorgegeven aan een ander land of aan een internationale organisatie.
• Wat de herkomst is van de gegevens, als deze bekend is.
• Hoe lang u de gegevens naar verwachting opslaat.
• Of er sprake is van geautomatiseerde besluitvorming, waaronder profilering. In dat geval wil ik
• graag weten wat de onderliggende logica hiervan is. Wat is uw belang en wat zijn de verwachte
• gevolgen van deze geautomatiseerde besluitvorming voor mij?”
Beroep tegen niet tijdig beslissen
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek, heeft het college alsnog daarop beslist met het bestreden besluit van 25 april 2023. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dat betekent dat de rechtbank zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen het besluit op het verzoek moet beoordelen.
4. Eiser heeft in een brief van 4 juni 2023, aangevuld op 30 juni 2023, gronden van beroep ingediend, die gericht zijn tegen het bestreden besluit van het college.
5. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Een beslissing over vergoeding van proceskosten en griffierecht in dit kader wordt aan het eind van de uitspraak genomen.
Beroep tegen het bestreden besluit
6. Eiser verzoekt de rechtbank om de termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden verschoonbaar te achten. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet volledig voldoet aan zijn recht op inzage. Eiser verzoekt de rechtbank om in acht te nemen dat eisers verzoeken aan het college ernstige vertraging oplopen in tegenstelling tot de verzoeken die de rechtbank aan het college doet en dat dit onevenredig is ten opzichte van zijn belangen. Eiser verzoekt in acht te nemen dat het college alleen rekening houdt met bescherming van medewerkers en niet met eisers rechten om klachten in te kunnen dienen over de medewerkers van wie de belangen worden beschermd.
Verder verzoekt eiser de rechtbank om de door het college vastgestelde dwangsom te verhogen wegens gebleken weigerachtigheid en het college op te dragen binnen een gestelde termijn alsnog volledig aan het besluit te voldoen en een aanvullende dwangsom op te leggen voor elke dag dat niet volledig aan zijn verzoek is voldaan.
7. Het college stelt dat er volledig aan eisers verzoek is voldaan. De aanvullende inzageverzoeken van eiser van 1 mei 2023 en 25 mei 2023 gaan over andere gegevensverwerkingen. Deze aanvullende verzoeken zullen (nog) in behandeling worden genomen als nieuwe verzoeken.
Het college ziet geen aanleiding voor verhoging van de dwangsom, omdat met het besluit van 25 april 2023 volledig is voldaan aan eisers verzoek.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank merkt op dat zij verschillende vragen aan eiser had naar aanleiding van de door hem ingediende gronden van beroep. Deze vragen had zij tijdens de zitting met eiser willen doornemen, om zo duidelijk te krijgen waar het eiser precies om gaat. Omdat eiser niet is verschenen, heeft de rechtbank zelf duiding moeten geven aan de opgestelde gronden. De beoordeling daarvan is als volgt.
9. De rechtbank overweegt dat de termijnen die genoemd zijn in de brief aan eiser van 28 april 2023 termijnen van orde zijn. Overschrijding van de vier weken termijn heeft daarom niet (direct) tot gevolg dat een beroep niet behandeld zal worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser, met de na de termijn ingediende gronden in behandeling genomen.
10. Voor zover eiser verder bedoelt dat zijn beroep reeds door de bij verweerder ontstane termijnoverschrijding bij het nemen van het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt. Dat verweerder langer doet over het beantwoorden van verzoeken van eiser dan verzoeken van de rechtbank kan verschillende oorzaken hebben, zoals de omvang of complexiteit van de verzoeken. In ieder geval leidt de lange duur van besluitvorming er niet toe dat het besluit van het college alleen al om die reden geen stand zou kunnen houden. Ook is niet gebleken dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding hier rekening mee te houden.
11. Het verzoek van eiser gaat over inzage in zijn persoonsgegevens. Het college heeft naar aanleiding van dat verzoek diverse stukken overgelegd en in die stukken namen van medewerkers onleesbaar gemaakt. Het college mag dit doen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van die medewerkers. Het onleesbaar maken van namen van medewerkers staat niet in de weg aan eisers recht om een klacht in te dienen over die medewerkers. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. De voorwaarden waaronder een dwangsom wordt toegekend en de hoogte daarvan zijn wettelijk geregeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft reeds de maximale wettelijk vastgestelde dwangsom toegekend en de Awb voorziet niet in de mogelijkheid om een hogere bestuurlijke dwangsom op te leggen. Eisers verzoek om de door het college vastgestelde dwangsom te verhogen, wijst de rechtbank daarom af.
13. Eiser stelt verder dat het college onvolledig op zijn inzageverzoek heeft gereageerd, maar hij heeft niet geconcretiseerd welke stukken ontbreken. De rechtbank is niet gebleken dat er onvolledig op eisers inzageverzoek is beslist. Doordat eiser niet ter zitting is verschenen heeft hij ook geen opheldering kunnen verschaffen over datgene wat hij meent te missen. De rechtbank heeft ter zitting met het college besproken wat de stand van zaken is naar aanleiding van de aanvullende inzage verzoeken van eiser van, zo maakt de rechtbank uit de stukken op, in ieder geval 1 mei 2023 en 25 mei 2023. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat zij met eiser in gesprek willen gaan om helder te krijgen welke informatie eiser verder nog wil inzien. De rechtbank overweegt dat de verplichting van het college tot het verschaffen van inzage in persoonsgegevens die van eiser verwerkt worden zich beperkt tot die informatie waarover het college kan en mag beschikken en dat sommige van eisers verzoeken om inzage misschien bij een ander bestuursorgaan ingediend moeten worden. Omdat het in deze beroepszaak niet duidelijk is waarom het college niet voldoende aan het inzageverzoek zou hebben voldaan en het erop lijkt dat het college aan de door verzoeker gevraagde inzageverplichting heeft voldaan, zal de rechtbank het beroep tegen de beslissing van 25 april 2023 ongegrond verklaren.
14. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank volledig beslist op het verzoek van eiser van 18 augustus 2022. Voor de toekenning van een rechterlijke dwangsom op grond van artikel 8:55d van de Awb is dan ook geen aanleiding.
Verzoek om heropening
15. Eiser heeft, na de sluiting van het onderzoek ter zitting, bij e-mailbericht van 26 en 27 november 2023 onder overlegging van stukken de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen en om retour gekomen stukken nogmaals aan eiser toe te zenden.
16. De rechtbank stelt vast dat de door eiser nagezonden stukken geen betrekking hebben op het onderhavige verzoek om inzage van persoonsgegevens.
Deze stukken geven de rechtbank daarom geen aanleiding tot het heropenen van het onderzoek. Om deze reden laat de rechtbank de door eiser na sluiting van het onderzoek ingediende stukken op grond van artikel 2.16 van het Procesregelement bestuursrecht buiten beschouwing. Het verzoek om heropening wordt afgewezen.
16. Wat betreft het verzoek om aan de aan de rechtbank geretourneerde post opnieuw aan eiser te verzenden, overweegt de rechtbank als volgt. Het ligt op de weg van eiser om er zorg voor te dragen dat hij een adres opgeeft waar hij post kan ontvangen. In de bijlage bij de door de rechtbank aan eiser verzonden brief van 13 april 2023, waarin de ontvangst van het beroep wordt bevestigd, is eiser geïnformeerd dat adreswijzigingen schriftelijk aan de rechtbank moeten worden meegedeeld. De rechtbank heeft alle stukken naar het door eiser opgegeven adres ([adres 1]) gestuurd. De rechtbank zal de van dit adres retour gekomen stukken daarom niet nog een keer naar eiser sturen. Dat eiser stelt dat buiten zijn medeweten om zijn inschrijving in het GBA is gewijzigd van [adres 1] naar [adres 2], maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Anders dan eiser stelt vloeit uit het Procesreglement niet voort dat de rechtbank onder deze omstandigheden de stukken nogmaals naar eiser moet sturen. Ter informatie aan eiser deelt de rechtbank mee dat de retour gekomen stukken zien op stukken die eiser óf zelf al in zijn bezit heeft óf niet relevant zijn (geweest) voor de behandeling van zijn beroep. Hij is door het niet ontvangen van de stukken dus niet in zijn belangen geschaad.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
18. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
19. De rechtbank is niet gebleken van volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om heropening af;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.