ECLI:NL:RBMNE:2023:6966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/3235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afbetaling van schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afbetaling van een schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Idrissi, had verzocht om de overname van haar schuld aan een financiële instelling, die voortkwam uit de kinderopvangtoeslagaffaire. De minister van Financiën, vertegenwoordigd door de gemachtigden M.A. Balbi en mr. S. Ahkkas, had deze aanvraag afgewezen met het besluit van 7 april 2022, en bleef bij deze afwijzing in het bestreden besluit van 26 april 2023.

De rechtbank oordeelt dat de minister de schuld van eiseres terecht niet heeft overgenomen, omdat het gaat om de hoofdsom van een lening die niet opeisbaar is. Eiseres had aangevoerd dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank stelt vast dat de hoofdsom van de lening niet voldoet aan de voorwaarden voor overname zoals gesteld in de Wet hersteloperatie toeslagen. De rechtbank legt uit dat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, en dat eiseres geen betalingsachterstand heeft die voor vergoeding in aanmerking komt.

Daarnaast wordt het beroep van eiseres op de hardheidsclausule verworpen. De rechtbank begrijpt de moeilijke situatie van eiseres, maar concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Idrissi),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: M.A. Balbi en mr. S. Ahkkas).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afbetaling van haar schuld op grond van hoofdstuk 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 7 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Zij heeft verweerder gevraagd om afbetaling van haar schuld aan [financiële instelling] op grond van het Besluit betalen private schulden. Haar schuld aan [financiële instelling] bedraagt € 9.541,95.
Verweerder heeft eiseres laten weten deze schuld niet van haar over te nemen. De reden daarvoor is dat de schuld een financieel product betreft. De hoofdsom van een krediet wordt alleen vergoed als deze volledig opeisbaar is geworden. Daarvan is geen sprake. Betalingsachterstanden worden door verweerder afbetaald als deze zijn ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.
Ten tijde van de indiening van de vordering door eiseres was sprake van één betalingsachterstand, maar die is ontstaan in december 2021, zodat deze ook niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de Minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het primaire besluit en het bestreden besluit genomen in (onder)mandaat.
4. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de schuld van eiseres aan [financiële instelling] over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert aan dat het onbegrijpelijk is dat haar verzoek is afgewezen. Zij is de schuld bij [financiële instelling] aangegaan om haar schulden die als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire zijn ontstaan, af te lossen. Dit was haar enige uitweg. Als zij deze schuld niet was aangegaan, dan had zij nog steeds de schulden van de kinderopvangtoeslagenaffaire en die zouden wel door verweerder zijn kwijtgescholden. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en met het doel en strekking van de regeling. Dit levert een onredelijke situatie op.
Wettelijk kader
6. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was de regelgeving van afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen van kracht.
7. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. De schuld moet voldoen aan de volgende vereisten:
a. de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
b. de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
c. de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
Moest verweerder de schuld aan [financiële instelling] overnemen?
8. De rechtbank stelt vast dat de (resterende) hoofdsom van de lening van eiseres niet opeisbaar is geworden vanwege betalingsachterstanden. Er is ook geen sprake van een betalingsachterstand die opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. Eiseres heeft dat niet betwist. Dit betekent dat verweerder de schuld niet over hoefde te nemen. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Uit de memorie van toelichting van de Wet hersteloperatie toeslagen volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [1] De regeling voor het overnemen van schulden heeft niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij van (opeisbare) betalingsachterstanden geen sprake is.
Het gelijkheidsbeginsel
9. Hoewel de rechtbank heel goed begrijpt dat het voor eiseres onrechtvaardig voelt dat zij geen recht heeft op overname van haar lening, omdat zij geen betaalachterstand heeft, terwijl leningen van gedupeerden met betaalachterstanden wel voor overname in aanmerking komen, kan zij eiseres geen gelijk geven. Zoals hiervoor al is overwogen is de regeling voor het overnemen van schulden specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden te maken krijgen met incassomaatregelen, omdat ze niet aan betaalverplichtingen hebben kunnen voldoen. Daar heeft eiseres niet mee te maken, wat haar situatie anders maakt dan die van de ouders waar zij zich mee vergelijkt. De rechtbank vindt daarom het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd en slaagt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet.
De hardheidsclausule
10. Eiseres doet tot slot een beroep op de hardheidsclausule. Op grond van artikel 9.1, tweede lid, onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen kan worden afgeweken van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In wat eiseres heeft aangevoerd, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om bijzondere omstandigheden aan te nemen als bedoeld in de hardheidsclausule. Op zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres het nog steeds heel moeilijk heeft met de situatie en dat zij nog steeds grote financiële problemen heeft. Verweerder heeft dit onvoldoende mogen vinden om de hardheidsclausule toe te passen. Dat eiseres in een zodanig problematische situatie verkeert dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is als de lening niet wordt overgenomen, is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer 2021-2022, 36151, nr. 3, pag. 43-45