ECLI:NL:RBMNE:2023:6980

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
21/4465
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek om openbaarmaking van kosten voor externe vergaderruimtes door NVWA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) behandeld. Eiseres had op 20 september 2020 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de kosten van externe vergaderruimtes die door ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn gehuurd in de periode van 1 januari 2020 tot 20 september 2020. De minister had een deel van de gevraagde informatie openbaar gemaakt, maar bepaalde gegevens, zoals de namen van de locaties en de bemiddelingskosten, waren weggelakt. De minister stelde dat openbaarmaking van deze gegevens het bemiddelingsbedrijf onevenredig zou benadelen en concurrenten zou bevoordelen.

Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar de gemachtigde van het bemiddelingsbedrijf was afwezig. De rechtbank oordeelde dat de Wob van toepassing was, ondanks de inwerkingtreding van de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022, omdat het bestreden besluit vóór deze datum was genomen.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom openbaarmaking van de administratiekosten en de namen van de vergaderlocaties niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de minister de belangen van openbaarheid en de belangen van het bemiddelingsbedrijf op een redelijke manier tegen elkaar had afgewogen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister terecht slechts een deel van de gevraagde informatie openbaar had gemaakt en de overige gegevens had mogen weigeren. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E.L. Hamming),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)

(gemachtigde: mr. G.O. Hoeksma),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
NN(het bemiddelingsbedrijf)
(gemachtigde: mr. M. Snoek).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van eiseres van 20 september 2020 om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten openbaar te maken die gaan over de kosten die gemoeid zijn bij de huur van externe (vergader)ruimtes door ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de periode van 1 januari 2020 tot 20 september 2020. Eiseres heeft verzocht om informatie over de bedrijfsnaam, het adres, de datum en de prijs van de vergaderruimtes en zij wil weten voor welke gelegenheid deze ruimtes zijn gehuurd.
1.1.
De minister heeft met zijn besluit van 3 juni 2021 één door hem gegeneerd document gedeeltelijk openbaar gemaakt met de gegevens waar eiseres om heeft verzocht. De minister heeft daarbij gegevens die de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen betreffen, geweigerd openbaar te maken met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De minister heeft verder de gegevens in de kolommen “administratiekosten” en “accommodatie” met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ook geweigerd openbaar te maken, omdat openbaarmaking van die gegevens het bemiddelingsbedrijf, waar de minister gebruik van maakt, onevenredig zou benadelen en haar concurrenten onevenredig zou bevoordelen.
1.2.
Eiseres is het hiermee niet eens. Zij heeft bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is de minister bij zijn besluit gebleven.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op de zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van het bemiddelingsbedrijf is, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Over de procedure bij de rechtbank

2. Op dit geding is de Wob van toepassing en niet de Wet open overheid (Woo). De Woo is weliswaar in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is per die datum ingetrokken, maar het bestreden besluit is van vóór die datum. Daarom is de Wob nog van toepassing.
2.1.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting bij de minister de zienswijze opgevraagd die door het bemiddelingsbureau is overgelegd naar aanleiding van het Wob-verzoek. De minister heeft deze zienswijze met een verzoek om beperkte kennisneming aan de rechtbank toegestuurd. [1] Hij heeft daarbij verzocht dat alleen de rechtbank kennis neemt van de gegevens die de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen betreffen. Hij heeft verder verzocht dat de naam van het bemiddelingsbedrijf geheim wordt gehouden voor eiseres.
2.2.
De rechtbank heeft over de naam van het bemiddelingsbedrijf geoordeeld dat met het vrijgeven hiervan meer inzicht verkregen kan worden in de (ver)huur van vergaderruimtes. Dat is nu juist de inzet van deze Wob-procedure. Met de verstrekking van de naam van het bemiddelingsbureau in deze fase van de procedure zou vooruitgelopen worden op een oordeel in de bodemprocedure en dat is niet de bedoeling. Ook de gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen, mogen geheim blijven. Bij beslissing van 2 februari 2023 heeft de rechtbank het verzoek daarom toegewezen.
2.3.
Dat de naam van het bemiddelingsbedrijf in deze fase van de procedure geheim moet blijven voor eiseres, heeft niet alleen tot gevolg dat deze is weggelakt in de zienswijze, maar ook dat het bemiddelingsbedrijf als derde-partij aan deze procedure meedoet zonder dat de naam bij eiseres bekend is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat dit onder omstandigheden mag. [2]
2.4.
De minister heeft ook het gegenereerde Wob-document met een verzoek om beperkte kennisneming aan de rechtbank toegestuurd. Ook dit document moest in elk geval tot en met de inhoudelijke behandeling op de zitting geheim blijven voor eiseres. [3] Eiseres heeft de rechtbank toestemming gegeven om de hiervoor genoemde stukken in te zien. [4]
2.5.
De rechtbank beoordeelt in deze beroepsprocedure of het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en of de minister op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de Wob. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Heeft de minister openbaarmaking van de administratiekosten mogen weigeren?
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van de administratiekosten de concurrentiepositie van het bemiddelingsbedrijf ernstig kan aantasten en waarom concurrenten hun voordeel zouden kunnen doen met hun kennis over de prijs die het bemiddelingsbedrijf per bemiddeling hanteert. Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, [5] waarin staat dat documenten niet achtergehouden mogen worden met als reden dat zij een ongunstig licht zouden werpen op het door het bestuursorgaan gevoerde beleid. Het is eiseres verder niet duidelijk waarom totaaldeclaraties van een door de overheid ingeschakeld advocatenkantoor, zoals in de uitspraak waar zij naar verwijst, wél openbaar gemaakt moeten worden en kosten van vergaderruimtes niet. Het gaat hier volgens eiseres niet om het belang van een kwetsbare partij, maar om een professionele organisatie die zich niet bezighoudt met een risicovolle onderneming.
3.1.
De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. In het bestreden besluit heeft de minister gemotiveerd waarom hij openbaarmaking van de administratiekosten met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob weigert. Hij heeft deze motivering aangevuld in het verweerschrift. Van belang is, volgens de minister, dat het hier gaat om administratiekosten die door één bemiddelingsbedrijf in rekening worden gebracht. Per bemiddeling wordt steeds hetzelfde bedrag door het bemiddelingsbedrijf in rekening gebracht. Concurrenten kunnen hier hun voordeel mee doen en hun diensten beneden die prijs aanbieden aan de minister. Openbaarmaking van die kosten leidt tot onevenredige bevoordeling van concurrenten en vervolgens tot onevenredige benadeling van het bemiddelingsbedrijf.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister de belangen van openbaarheid en van het bemiddelingsbedrijf kenbaar tegen elkaar heeft afgewogen en dat deze afweging niet onredelijk is. De prijs die het bemiddelingsbedrijf in rekening brengt is een financieel gegeven van dit bedrijf. Anders dan eiseres kennelijk aanneemt heeft de minister aan zijn besluit niet ten grondslag gelegd dat zijn beleid mogelijk door openbaarmaking van deze gegevens in een verkeerd daglicht zou kunnen komen te staan. Ook ziet de rechtbank geen parallel met de door eiseres genoemde totaaldeclaraties van een advocatenkantoor. Zij vindt daarvoor relevant dat het hier om kosten gaat die, ook als zij als totaalkosten worden gepresenteerd, gemakkelijk te herleiden zijn tot het bedrag dat per individuele bemiddeling wordt betaald. Dat een concurrent wellicht niet weet wat de bemiddelaar voor dat bedrag precies allemaal doet, maakt niet dat de minister een andere afweging moest maken.
3.3.
Eiseres heeft verder op de zitting aangevoerd dat het gaat om kosten die het bemiddelingsbureau drie jaar geleden in rekening heeft gebracht en dat het publieke belang er alleen maar mee is gebaat als concurrenten van het bemiddelingsbedrijf hun diensten tegen een lagere prijs aanbieden dan het bemiddelingsbedrijf doet. Ook deze argumenten maken niet dat de belangenafweging van de minister anders had moeten uitpakken. Het is namelijk aan de minister om de belangen te wegen en hij heeft aan het belang van bemiddelingsbedrijf voorrang mogen geven boven het belang van openbaarheid en hij heeft dat ook voldoende toegelicht. De rechtbank toetst deze belangenafweging terughoudend. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Heeft de minister de namen van de vergaderlocaties (accommodaties) mogen weigeren?
4. Eiseres wil dat de minister de namen van de vergaderlocaties openbaar maakt. Dit is onderdeel van haar Wob-verzoek. Ten onrechte heeft de minister volstaan met de bedragen per locatie. De minister vindt dat hij de namen van de locaties niet openbaar hoeft te maken om duidelijkheid te bieden over de besteding van publiek geld. Eiseres betwist dat. Subsidiair verzoekt eiseres om de accommodaties met een nummer aan te duiden, zodat in elk geval inzichtelijk is welke kosten voor welke accommodatie zijn gemaakt.
4.1.
De minister heeft met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob de namen van de locaties geweigerd openbaar te maken. Dit omdat het de namen van de locatiepartners van het bemiddelingsbedrijf betreft. Openbaarmaking van deze namen zou concurrenten inzicht zouden geven in de financiële bedrijfsvoering van het bemiddelingsbedrijf. Hierdoor worden de concurrenten onevenredig bevoordeeld en ondervindt het bemiddelingsbedrijf onevenredig nadeel.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister ook zijn weigering om de namen van de vergaderlocaties openbaar te maken voldoende heeft gemotiveerd. Ook hier geldt dat de rechtbank de door de minister gemaakte belangenafweging terughoudend toetst. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de namen van de vergaderlocaties inzicht geven in de financiële bedrijfsvoering van het bemiddelingsbureau. Een concurrent kan immers zien voor welke prijs het bemiddelingsbureau een specifieke vergaderlocatie kan aanbieden aan de minister. De minister heeft voldoende toegelicht dat openbaarmaking van de namen van de locaties concurrenten een voordeel oplevert en onevenredig benadelend is voor het bemiddelingsbureau. Er bestaat geen verplichting voor de minister om het overzicht verder te bewerken en iedere locatie van een nummer of letter voorziet, zoals eiseres graag wil. Dat de minister daar niet voor kiest, mag dus. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Zijn er overige argumenten om het beroep gegrond te verklaren?
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift nog een aantal overige gronden aangedragen en opmerkingen gemaakt, waarvan zij vindt dat de rechtbank die bij de beoordeling moet betrekken. Haar opmerking over de -in haar ogen- te lange duur van bezwaarfase en haar beroepsgrond over de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft zij op de zitting ingetrokken. De rechtbank heeft verder gevolg gegeven aan het verzoek van eiseres om de zienswijze van het bemiddelingsbedrijf in te zien en bij de beoordeling te betrekken, zodat ook dit verzoek geen bespreking meer behoeft.
5.1.
Eiseres heeft verder gewezen op de invoering van de Woo, die bedoeld is om meer transparantie te bieden. De manier waarop de minister gebruik heeft gemaakt van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is volgens haar niet meer van deze tijd. Zij wijst ook naar een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op een vergelijkbaar Wob-verzoek, waarbij dit bestuursorgaan zowel het totaalbedrag als de naam van de accommodatie openbaar heeft gemaakt, evenals overigens de omschrijving van de bestedingen.
5.2.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2 van deze uitspraak: het wettelijk kader wordt in deze procedure gevormd door de Wob en de minister heeft die wet hier op juiste wijze toegepast. Dat een ander bestuursorgaan een andere belangenafweging maakt, doet niet ter zake. Hierbij is bovendien van belang dat het college in Utrecht gegevens openbaar heeft gemaakt over een vergaderlocatie en dat er kennelijk geen belangen van een bemiddelingsbureau een rol speelden. De belangen van het bemiddelingsbureau staan juist in deze procedure op de voorgrond en hebben tot gedeeltelijke weigering van de gevraagde gegevens geleid. De opmerking van eiseres in dit kader, voor zover aan te merken als beroepsgrond, leidt dan ook niet tot een andere conclusie dan hiervoor is weergegeven.
5.3.
Eiseres wijst er tot slot op dat in het bestreden besluit staat vermeld dat de bemiddelingskosten zijn vastgelegd in afspraken tussen de minister en het bemiddelingsbedrijf. Eiseres vraagt zich af of de NVWA bevoegd is om over openbaarmaking van die kosten te beslissen of dat de NVWA het verzoek had moeten doorsturen naar de minister.
5.4.
De NVWA is een agentschap dat onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV valt. De minister is bevoegd om op Wob-verzoeken (inmiddels Woo-verzoeken) te beslissen. Dit heeft hij gemandateerd aan de inspecteur-generaal van de NVWA. [6] De inspecteur-generaal is het hoofd van de dienst en mag in mandaat op Wob-verzoeken beslissen. [7] , behalve in uitzonderingsgevallen zoals omschreven in de toelichting op het Besluit. Als die uitzonderingen zich voordoen, dan is de secretaris-generaal van LNV gelet op artikel 4, aanhef en onder g, van het Besluit bevoegd om, eveneens in mandaat, te beslissen. Zo’n uitzondering is hier niet van toepassing. De inspecteur-generaal heeft de bevoegdheid om op Wob-verzoeken te beslissen ondergemandateerd aan -onder andere- het divisiehoofd Juridische zaken. [8]
5.5.
Het bestreden besluit is vervolgens genomen door het divisiehoofd Juridische Zaken namens de minister en zoals uit het voorgaande volgt is dat volgens de geldende mandaatregels gebeurd. Het besluit is bevoegd genomen in naam van de minister. Doorzending van het verzoek aan de minister dient in dit geval dan ook geen enkel doel want hij is al degene die op het verzoek beslist.
5.6.
Samenvattend ziet de rechtbank in wat eiseres verder nog naar voren heeft gebracht geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te achten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht maar een deel van het gegenereerde overzicht openbaar heeft gemaakt en dat hij de bemiddelingskosten en de namen van de vergaderaccommodaties heeft mogen weigeren. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2679.
3.Artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, zoals voor het laatst gewijzigd per 1 juli 2023.
4.Artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
6.Artikel 6, achtste lid, van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2019 van 7 december 2018, nr. WJZ/18055953 (het Besluit) en de toelichting daarop.
7.Behalve in uitzonderingsgevallen zoals omschreven in de toelichting op het Besluit, dan is de secretaris-generaal artikel 4, aanhef en onder g, van het Besluit bevoegd.
8.Zie artikel 5 van het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging van de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2022 (Staatscourant 2022, 1227).