ECLI:NL:RBMNE:2023:7022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/4894
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking bindend advies en bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit vier partijen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, dat op 28 september 2023 is genomen. Dit besluit betreft de actieve openbaarmaking van delen van een bindend advies van 8 mei 2023. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zich zorgen maken over de openbaarmaking van persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsgegevens.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de procedure, aangezien het college van plan is om het bindend advies openbaar te maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, voor zover het betreft de woonplaats van verzoeker 4 en het winstpercentage dat in het bindend advies is genoemd. Het college is verplicht om het griffierecht van € 365,- en proceskosten van € 1.674,- aan de verzoekers te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging ten aanzien van de woonplaats van verzoeker 4 niet goed is gemaakt door het college, en dat de openbaarmaking van deze gegevens niet kan plaatsvinden totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

De uitspraak benadrukt het belang van bescherming van persoonsgegevens en vertrouwelijke bedrijfsinformatie in het kader van de Wet open overheid (Woo). De voorzieningenrechter heeft de beslissing van het college geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, wat betekent dat de openbaarmaking van de woonplaats van verzoeker 4 en het winstpercentage voorlopig niet kan plaatsvinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4894
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] B.V.,

[verzoeker 2] B.V.,
[verzoeker 3] B.V., en
[verzoeker 4], verzoekers
(gemachtigden: mrs. W.J. Bosma en R.J. Donkersloot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, het college
(gemachtigde: mr. O.E. de Vries).

Procesverloop

In het besluit van 28 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het college besloten tot actieve openbaarmaking van delen van een bindend advies van 8 mei 2023.
Verzoekers hebben gezamenlijk bezwaar hiertegen gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers, [junior] (jr.) en mr. R.J. Donkersloot, namens het college de gemachtigde en mr. [A] .

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist, voor zover het ziet op de openbaarmaking van de woonplaats van [verzoeker 4] en het winstpercentage;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.

Inleiding

1. Partijen hebben een langlopend conflict over de verplichting van het college om in de gemeente Amersfoort locaties voor woningbouw aan verzoekers aan te bieden. Dit conflict is beëindigd in een bindende adviesprocedure. Hierop volgend heeft een schadestaatprocedure plaatsgevonden waarin de door verzoekers geleden schade is opgemaakt en vastgesteld in een bindend advies van 8 mei 2023.
Het college heeft besloten om dit bindend advies openbaar te maken, onder weglakking van enkele persoonsnamen en woonplaatsen.
Verzoekers hebben verzocht om het primaire besluit te schorsen in ieder geval voor zover het gaat over persoonsgegevens en over vertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wetgeving
Van toepassing zijn met name de artikelen 3.1, eerste lid, 5.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 5.1, tweede lid aanhef en onder e en f van de Wet open overheid (Woo).
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers voldoende spoedeisend belang hebben bij deze procedure. Er ligt een besluit van het college om het bindend advies openbaar te maken. Partijen zijn het niet eens geworden over de wijze waarop de openbaarmaking op onderdelen achterwege zou kunnen blijven om een procedure te voorkomen. Het besluit kan dus worden uitgevoerd. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Omvang van het geschil
3. De omvang van dit geding is beperkt tot de omvang van het verzoek om voorlopige voorziening. Hierin is gesteld dat verzoekers zich om moverende redenen niet meer verzetten tegen openbaarmaking van het bindend advies als zodanig. Nu ter zitting het verzoek wat betreft de naam [verzoeker 4] is ingetrokken, gaat het nog om de vragen of zijn woonplaats (tot (na) de beslissing op bezwaar) niet openbaar mag worden gemaakt en of er bedrijfs- en fabricagegegevens van verzoekers zijn waarvan openbaarmaking geweigerd mag of moet worden. Gezien de tekst van het verzoek en de ingebrachte argumenten liggen in beginsel geen andere beslispunten voor.
Verzoekers hebben wel aangevoerd dat de bindend adviseurs zich over openbaarmaking van het bindend advies zouden moeten kunnen uitlaten.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in dat standpunt. Dat de bindend adviseurs iets zouden mogen zeggen over de openbaarmaking van het bindend advies stond in de Definitieve Vaststellingsovereenkomst 1998 (DV 98). Deze bepaling is echter niet herhaald in de latere Ontwikkelings- en realisatieovereenkomst Handelsgebouw e.o. 2005 (OHR 2005). Dit staat dus niet in de weg aan openbaarmaking. Dit er nog van afgezien dat het in die overeenkomsten gaat over civielrechtelijke afspraken, terwijl het college een publiekrechtelijke bevoegdheid heeft tot openbaarmaking op grond van de Woo. De bindend adviseurs hebben dus niet het laatste woord daarover.
Overigens heeft het college de bindend adviseurs om een zienswijze gevraagd en zijn er naast een expliciete instemming met openbaarmaking door één van hen, verder geen bezwaren aangevoerd van de zijde van de adviseurs.
Persoonlijke levenssfeer
4. Blijkens de stukken is de naam [verzoeker 4] in verband met de lang lopende geschillen bekend uit nieuwsberichten en interviews, een boek, een brief van [verzoeker 4] zelf aan de gemeenteraad over het conflict en daarnaast zijn de registers van de kamer van koophandel waarin zijn naam staat ook openbaar. Dit is anders ten aanzien van de privé woonplaats van [verzoeker 4] . De voorzieningenrechter stelt vast dat andere woonplaatsen van betrokken personen in het advies wel zijn weggelakt, maar niet de woonplaats van [verzoeker 4] . Dit roept de vraag op waarom het college dit onderscheid heeft gemaakt. De woonplaats van [verzoeker 4] staat, voor zover de voorzieningenrechter in de door het college overgelegde stukken heeft gezien, als zijn woonplaats, slechts in één bron. Dat is in het boek dat over het voortslepende conflict is geschreven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze ene bron niet te vergelijken met de stroom nieuwsberichten waarin [verzoeker 4] meewerkt aan openbaarmaking van zijn naam. Die berichten uit media en op websites zijn immers eenvoudiger toegankelijker dan een boek. Daarom en omdat het om een persoonsgegeven gaat, acht de voorzieningenrechter de belangenafweging ten aanzien van de woonplaats te kort door de bocht en moet verweerder hieraan een nadere overweging wijden als hij die woonplaats toch openbaar wil maken. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt in zoverre toegewezen.
Vertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens
5. Het deel van het verzoek dat ziet op bedrijfsgegevens gaat over openbaarmaking van het winstpercentage van [verzoeker 4] dat in het bindend advies wordt genoemd en beoordeeld.
De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van bedrijfs- en fabricagegegevens sprake is, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de bedrijfsvoering, in dit geval de financiële bedrijfsvoering. Het gegeven moet daar dus inzicht in geven.
Volgens verzoekers is hiervan sprake bij het door hen in de schadestaatprocedure opgegeven winstpercentage. Het is een eigen cijfer dat zij hanteren en waarvoor in de schadestaatprocedure aanknopingspunten zijn gegeven.
Het college stelt hier tegenover dat de bindend adviseurs het aangedragen winstpercentage niet geloven. Daarmee is het in de ogen van het college geen beschermenswaardig bedrijfsgegeven.
De voorzieningenrechter begrijpt de argumenten van het college waarmee het motiveert dat het winstpercentage geen bedrijfsgegeven is. Volgens de bindend adviseurs is het onrealistisch en disproportioneel en ongeloofwaardig ten opzichte van de cijfers van soortgelijke bedrijven. Daarmee geeft het ogenschijnlijk geen wetenswaardigheden over de bedrijfsvoering prijs. Echter, de visie van de bindend adviseurs sluit niet uit dat het daarmee geen bedrijfsgegeven kan zijn in de zin van de Woo. Gezien de ter zitting door [junior] gegeven toelichting dat het gegeven is gebaseerd op (regionale) biedingen uit de relevante periode, het nog actueel is en dus nadelig kan werken in onderhandelingen, sluit de voorzienigenrechter vooralsnog niet uit dat het om een percentage gaat waarmee intern binnen het bedrijf wordt gerekend. Hiermee zou het een bedrijfsgegeven kunnen zijn als bedoeld in artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder c van de Woo of artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f , van de Woo.
Het college heeft gelijk dat dit tot op dit moment nog te weinig is onderbouwd. Het is dan ook aan verzoekers om in bezwaar dit standpunt te onderbouwen. Het afwijzen van dit deel van het verzoek zou echter betekenen dat een dergelijke mogelijkheid om de stelling van verzoekers te onderbouwen zinloos wordt. Immers, openbaarmaking van het gestelde bedrijfsgegeven zou onomkeerbaar zijn. Dus in kader van de weging van belangen krijgen verzoekers voor nu het voordeel van de twijfel.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat op het beroep is beslist, maar uitsluitend wat betreft de in verzoek bestreden onderdelen. Dit betekent dat het college het bindend advies mag publiceren met uitzondering van de woonplaats van [verzoeker 4] en met uitzondering van het winstpercentage.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden en krijgen verzoekers ook een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter kent deze toe, omdat naar voorlopig oordeel het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Dat het college stelt een gelijkluidend aanbod te hebben gedaan als nu met deze procedure wordt bereikt, wijzigt het oordeel niet nu geen overeenstemming is bereikt.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De wegingsfactor is 1. De gemachtigden hebben het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid het proces-verbaal van de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.