ECLI:NL:RBMNE:2023:7038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
10560009 / MC EXPL 23-3391 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering na vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst met transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde], hierna ook aangeduid als [handelsnaam]. De procedure betreft een loonvordering van [eiser] na een eerder vernietigde opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde]. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond sinds 1 maart 2022, waarbij [eiser] werkzaamheden verrichtte voor [handelsnaam]. Op 6 december 2022 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd, maar deze opzegging werd door de kantonrechter in een eerdere beschikking van 22 maart 2023 vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht was.

In de huidige procedure vordert [eiser] betaling van achterstallig loon over de periode van 1 december 2022 tot 1 september 2023, alsook een transitievergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] recht heeft op loon, omdat de oorzaak van het niet werken in redelijkheid voor rekening van [gedaagde] komt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] geen werkzaamheden heeft verricht omdat [gedaagde] ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en de werkzaamheden heeft uitbesteed aan een taxibedrijf. De loonvordering van € 3.812,94 is toegewezen, evenals de transitievergoeding van € 238,80.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] verplicht is om correcte specificaties van het loon en de vakantietoeslag te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10560009 / MC EXPL 23-3391 BW 31650 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
tegen
[gedaagde],
(mede) h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. P. de Haan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2023,
  • de akte indienen producties 1 tot en met 11 van 21 juni 2023,
  • de conclusie van antwoord met 6 producties,
  • de conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis met producties 12 t/m 14,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen heeft vanaf 1 maart 2022 een arbeidsovereenkomst bestaan. In de periode van maart tot en met november 2022 heeft [eiser] cliënten van [handelsnaam] vervoerd van en naar de dagbesteding. In de arbeidsovereenkomst is een minimum werktijd van 3 uur per week overeengekomen.
2.2.
[handelsnaam] heeft per WhatsApp-bericht van 6 december 2022 aan [eiser] laten weten dat zij heeft besloten met ingang van de volgende dag gebruik te gaan maken van een taxibedrijf voor de werkzaamheden die [eiser] verrichte.
2.3.
De kantonrechter heeft in de beschikking van 22 maart 2023 de opzegging van 6 december 2022 vernietigd en voor recht verklaard dat aan de arbeidsovereenkomst tussen [handelsnaam] en [eiser] nog geen einde is gekomen. In die beschikking heeft de kantonrechter in 5.11 en 5.12 het volgende – voor zover hier relevant – overwogen:
“(…) Nu verder niet is voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige opzegging van deze arbeidsovereenkomst per 6 december 2022 zal deze worden vernietigd. Omdat niet is gesteld noch gebleken dat nadien de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zal de gevorderde verklaring voor recht op dit punt worden toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de verplichtingen van de werkgever wordt afgewezen nu het belang van [eiser] daarbij niet is gebleken. Uit het recht vloeit immers reeds voort dat er een werkgever aan zijn verplichtingen moet voldoen als hij die heeft.
(…)
Op dit moment is niet duidelijk of er op en na 6 december 2022 een loonbetalingsverplichting voor [gedaagde] bestaat, zodat over die periode vooralsnog ook geen salarisstroken behoeven te worden verstrekt. (…)”
2.4.
[handelsnaam] heeft inmiddels, na verkregen toestemming van UWV, de arbeids-overeenkomst met [eiser] opgezegd per 1 september 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van:
I. € 3.812,94 bruto, (9 maanden x van € 423,66 bruto), ter zake salaris over de periode 1 december 2022 tot 1 september 2023,
II. € 1.906,47, ter zake van de verhoging ex 7:625 BW over het salaris over de periode tot 1 september 2023,
III. € 238,80 bruto, terzake van transitievergoeding,
IV. buitengerechtelijke incassokosten,
V. de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf de datum van dagvaarden.
En te bepalen dat [handelsnaam] [eiser] correcte specificaties dient te verstrekken:
VI. over de periode vanaf december 2022 tot 1 september 2023,
VII. terzake het door [eiser] gedurende het dienstverband opgebouwde vakantiegeld,
VIII. terzake de door [eiser] gedurende het dienstverband opgebouwde vakantierechten,
binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00, per dag of dagdeel dat [handelsnaam] hier niet aan voldoet, met veroordeling van [handelsnaam] in de kosten van deze procedure, waaronder een salaris voor de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
[handelsnaam] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.
De vraag die hier centraal staat is of [eiser] over de periode vanaf 6 december 2022 tot 1 september 2023 aanspraak heeft op loonbetaling. Het meest verstrekkende verweer dat [handelsnaam] heeft gevoerd is dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij in de eerder gevoerde verzoekschriftprocedure het verzoek tot betaling van loon vanaf 6 december 2022 tijdens de zitting heeft ingetrokken.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] wel ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de voorgelegde vorderingen in de verzoekschriftprocedure niet zijn beoordeeld. Dat [eiser] destijds kennelijk ervoor heeft gekozen deze vorderingen in te trekken dan wel niet in die procedure te betrekken, doet niet af aan zijn recht om daarover alsnog een oordeel te vragen in deze procedure.
4.2.
De beschikking die op 22 maart 2023 is gewezen door de kantonrechter is in kracht van gewijsde gegaan, omdat geen van partijen in hoger beroep is gegaan. Dat betekent dat deze beslissingen bindende kracht hebben tussen partijen.
Vast staat dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tot 1 september 2023 en dat [eiser] vanaf december 2022 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor [handelsnaam] . [handelsnaam] stelt dat zij geen loonbetaling aan [eiser] verschuldigd is, omdat geen werkzaamheden meer zijn verricht en [eiser] zich ook niet beschikbaar heeft gehouden voor die werkzaamheden. [eiser] stelt dat het voor rekening en risico komt van [handelsnaam] dat hij niet meer heeft gewerkt, omdat [handelsnaam] ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en besloten heeft een taxibedrijf in het vervolg zijn werkzaamheden te laten verrichten.
4.3.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat voor het slagen van een loonvordering op grond van artikel 7:628 BW in beginsel vereist is dat de werknemer bereid moet zijn de bedongen arbeid te verrichten. Toch is niet uitgesloten dat ondanks het ontbreken van bereidheid toch aanspraak op loon bestaat; namelijk als desondanks moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van werkgever behoort te komen (HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7037).
De loonvordering wordt toegewezen
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt de oorzaak dat [eiser] niet heeft gewerkt in redelijkheid voor rekening van [handelsnaam] . De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat [handelsnaam] ten onrechte heeft opgezegd en heeft de opzegging vernietigd. Sinds de Wwz kan alleen de kantonrechter de opzegging vernietigen en dat is in de beschikking van 22 maart 2023 gebeurd. Voordat de opzegging is vernietigd is het voor de werknemer daarom zinloos zich beschikbaar te stellen voor de arbeid, aangezien hij op dat moment geen arbeidsovereenkomst meer heeft. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit het recht op loon niet in de weg staat en de werknemer ook recht op loon heeft over de periode voordat de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht herleeft door de vernietiging van de opzegging. De oorzaak van het niet werken over die periode komt dus in redelijkheid voor rekening en risico van de werkgever. Datzelfde geldt voor de periode vanaf 22 maart 2023. [eiser] heeft immers duidelijk laten weten aan [handelsnaam] het niet eens te zijn met de beslissing zijn werkzaamheden aan een taxibedrijf uit te besteden en ook kenbaar gemaakt na de beschikking van de kantonrechter dat hij aanspraak maakt op loon. [handelsnaam] heeft zelf het risico genomen de arbeidsovereenkomst, na het wijzen van de beschikking, door te laten lopen en er voor gekozen [eiser] niet op te roepen om zijn werkzaamheden te verrichten. Zij wilde niet verder met [eiser] , zoals blijkt uit de opzegging en de uitbesteding van de werkzaamheden aan het taxibedrijf. Dat [eiser] zijn beschikbaarheid niet kenbaar heeft gemaakt doet daar gelet op die omstandigheden niet aan af. Dat betekent dat het feit dat [eiser] niet meer heeft gewerkt in redelijkheid voor rekening van [handelsnaam] hoort te komen. Het loon over de periode van 1 december 2022 tot 1 september 2023 zal daarom worden toegewezen (9 maanden x € 423,66 = 3.812,94). De wettelijke rente over het achterstallige loon is als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar op de in de beslissing te vermelden wijze.
Vakantietoeslag4.5. [eiser] stelt dat naast loon ook nog vakantietoeslag moet worden betaald. [handelsnaam] wijst erop dat in de arbeidsovereenkomst in artikel 6 is overeengekomen dat de vakantietoeslag bij het loon is inbegrepen. De kantonrechter stelt vast dat weliswaar in de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat de vakantietoeslag bij het loon is inbegrepen, maar dat op de loonstroken de vakantietoeslag niet is gespecificeerd. Uit (de wetsgeschiedenis van) artikel 7:626 BW volgt dat de werkgever ook de vakantietoeslag apart moet specificeren op de loonstrook. Dat is niet gebeurd. Wel stelt de kantonrechter vast dat partijen kennelijk ongeveer van hetzelfde loonbedrag inclusief vakantietoeslag uitgaan. [eiser] maakt immers aanspraak op € 423,66 (zonder vakantietoeslag) bruto per maand, terwijl [handelsnaam] (blijkens punt 15 van haar conclusie van dupliek) uitgaat van € 476,61 (inclusief vakantietoeslag) bruto per maand. [eiser] vordert alleen verstrekking van specificaties van de vakantietoeslag. Die vordering is gelet op het bepaalde in artikel 7:626 BW toewijsbaar.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.6.
[eiser] heeft ook aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging over het achterstallige loon. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel tot nakoming, om in te zetten als het te laat betalen van loon aan de orde is. Duidelijk is dat [handelsnaam] het loon niet (en dus te laat) heeft betaald, zodat de wettelijke verhoging verschuldigd is. De kantonrechter ziet echter aanleiding tot matiging van de wettelijke verhoging tot een maximum van 10%, omdat door partijen al vanaf december 2022 geen invulling meer is gegeven aan de arbeidsovereenkomst en [eiser] dus ook geen werkzaamheden meer heeft verricht. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar op de in de beslissing te vermelden wijze.
Transitievergoeding
4.7.
[eiser] maakt aanspraak op betaling van de transitievergoeding. Een verzoek tot toekenning van een transitievergoeding (artikel 7:686a BW) moet bij verzoekschrift worden gedaan. Dat betekent dat de kantonrechter op grond van artikel 69 Rv het verzoek tot transitievergoeding zou moeten verwijzen naar de verzoekschriftprocedure.
Desondanks zal de kantonrechter de transitievergoeding vanuit proceseconomisch oogpunt in deze procedure toewijzen. Dat de transitievergoeding verschuldigd is staat immers vast, gelet op het bepaalde daarover in artikel 7:673 lid 1 sub a BW. Nu door [handelsnaam] geen verweer is gevoerd tegen het gevorderde bedrag van € 238,80 bruto, zal dit bedrag worden toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
Verstrekken van specificaties
4.8.
De vordering tot het overleggen van deugdelijke specificaties ten aanzien van het loon over december 2022 tot 1 september 2023, opgebouwde vakantietoeslag en opgebouwde vakantierechten is toewijsbaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:626 BW.
De dwangsom die [eiser] verzoekt als verstrekking van de bruto-netto specificaties uitblijft, wordt toegewezen, maar gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag en tot een maximum van € 500,00.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten, maar hij heeft die vordering in het geheel niet toegelicht. Nu [eiser] niet heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zal deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[handelsnaam] zal, gelet op de uitkomst van deze procedure, in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld; dat is een bedrag van € 902,25, bestaande uit € 244,00 aan griffierecht, € 130,25 aan dagvaardingskosten en € 528,00 aan salaris gemachtigde
(2 punten x tarief € 264,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van € 3.812,94 ter zake salaris over de periode 1 december 2022 tot 1 september 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 10%;
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de transitievergoeding van € 238,80;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige salaris, de wettelijke verhoging en de transitievergoeding, vanaf de respectievelijke verzuimdata tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] binnen twee weken na betekening van dit vonnis, tot het verstrekken van de correcte specificaties:
  • over de periode vanaf december 2022 tot 1 september 2023,
  • terzake de opgebouwde vakantietoeslag en,
  • terzake de opgebouwde vakantierechten,
op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag, of dagdeel dat [handelsnaam] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 500,00;
5.5.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van [eiser] , begroot op € 902,25;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.