In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een complexe kwestie rondom voogdij en gezag na het overlijden van de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader van de kinderen, die al het gezag had over de oudste, heeft verzocht om belast te worden met het gezag over de jongste, terwijl de stiefvader, die door de moeder in haar testament als voogd was benoemd, ook een verzoek heeft ingediend om de voogdij te aanvaarden. De rechtbank heeft de verzoeken van de stiefvader en de Raad voor de Kinderbescherming afgewezen en heeft besloten de vader te belasten met het gezag over de minderjarige, in het belang van de kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder op 10 december 2019 een testament heeft opgesteld waarin de stiefvader als voogd is benoemd. Na het overlijden van de moeder in 2022 heeft de vader verzocht om het gezag over de kinderen, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is dat de vader het gezag krijgt, vooral gezien de noodzaak van continuïteit in hun leven en de hervatting van hulpverlening die was stilgevallen na het overlijden van de moeder.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een sterke voorkeur is om de overlevende ouder met het gezag te belasten, tenzij het belang van de minderjarige zich daartegen verzet. In dit geval was er geen reden om aan te nemen dat het belang van de minderjarige zich tegen de toewijzing van het gezag aan de vader verzet. De rechtbank heeft de verzoeken van de stiefvader en de Raad afgewezen en de vader belast met het gezag over de minderjarige, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.