In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) omdat hij de opleggingskosten voor een educatieve maatregel niet tijdig had betaald. Het CBR had op 1 september 2023 een besluit genomen waarin verzoeker werd verplicht om de kosten voor 6 oktober 2023 te betalen, met de waarschuwing dat het rijbewijs ongeldig zou worden verklaard bij niet tijdige betaling. Ondanks een herinnering op 22 september 2023, heeft verzoeker de kosten niet op tijd voldaan, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op 16 oktober 2023.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, na te hebben vastgesteld dat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hem niet kan worden verweten dat hij de kosten niet tijdig heeft betaald. De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR terecht heeft aangenomen dat verzoeker op de hoogte was van het besluit van 1 september 2023, gezien de verzendstatus die aantoont dat de brief op 5 september 2023 is bezorgd. Verzoeker had dus kunnen weten wat de gevolgen van het niet tijdig betalen waren.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de toepassing van de wettelijke bepalingen in dit geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker in stand blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.