In deze zaak heeft de opposant, een particulier, verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2022, waarin de proceskostenvergoeding voor het indienen van een bezwaarschrift niet was meegenomen. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, die op 1 februari 2022 had plaatsgevonden. De heffingsambtenaar trok op 20 juli 2022 de naheffingsaanslag in, waarna de opposant zijn beroep introk met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank kende in haar uitspraak van 5 september 2023 een proceskostenvergoeding van € 379,50 toe aan de opposant, maar deze uitspraak werd door de opposant bestreden in een verzetschrift.
De rechtbank heeft in deze verzetprocedure de uitspraak van 5 september 2022 beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de proceskosten voor het indienen van het bezwaarschrift ten onrechte niet waren meegenomen in de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de opposant recht had op vergoeding van deze kosten op basis van artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek werd hervat in de stand waarin het zich bevond voor de uitspraak van 5 september 2022.
De rechtbank stelde de proceskosten van de opposant vast op € 775,75, inclusief de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift, het beroepschrift en het verzetschrift. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- dat de opposant had betaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 september 2023, en partijen werden geïnformeerd over hun mogelijkheden om in hoger beroep te gaan.